De Veldtocht JANJ.B. KUIPERS 1. Nu we de grote stad naderden raakten de wegen verstopt met gewonden. Ze hadden bijna allemaal lichte blessuren aan armen of benen, wat me aanvankelijk vreemd voorkwam. Maar een van de door ons aangehou den gekwetsten beweerde dat velen van hen, misschien wel de meesten, de verwonding aan zichzelf te wijten hadden. 'Eer verklaring van hun drijfveer schilderde hij de omvang en gesteldheid van het vijandelijke leger en de slachting die komen ging in schrille tinten. Met nog minder lust dan voordien vervolgden we onze weg. Enkele uren voor aankomst in de gevreesde stad hielden we halt voor een herberg. Hier rustten we, in afwachting van een colonne verse troepen. Na een uur vertoonde zich daarvan de voorhoede: kurassiers, lansiers en huzaren. Kort daarop volgde de rest van de colonne, vergezeld van een grote trein kanonnen en voorraadwagens van allerlei soort en grootte. Het lawaai was hels en de aarde trilde. De bevelhebber posteerde zich voor de herberg en schreeuwde aanwijzingen betreffende het dorp of de streek waar de officieren hun volk konden bivakkeren. De namen bevielen me niet. In de stad vond ik onderdak in een logement waarvan de waard en zijn vrouw, zoals bijna alle andere herbergiers, waren weggelopen. Brood was nergens te krijgen en de inheemsen wilden ons met alle geweld naar het slagveld hebben. De keizerlijke douanes en gendarmen joegen onze uitgehongerde mensen er naartoe zoveel ze konden, van welke rang of waardigheid de onzen ook waren. Maar mijn kameraden en ik gingen niet, daar we volledig in beslag werden genomen door de maatregelen om ons in leven te houden. We hadden besloten ons voor te doen als gewonden: de zak op de rug, zieke en matte gelaatsuitdrukking, de mantels dicht tot aan de hals; ook lieten we de kleppen van onze gardemutsen, die de vorm van lamsoren hadden, neer. Zo gingen we 's morgens de stad uit en brachten 's avonds voldoende provisie binnen: rapen, kool en andere groenten, en aardappelen die we van de gerooide akkers hadden nagelezen of uit de grond hadden gekrauwd. Het werd steeds moeilijker om genoeg hout te stelen voor het kookvuur. Maar het was alsof we eigen meester waren. 2. Om vier uur 's ochtends barstte de slag los. Het gebulder, de rook en helle 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1991 | | pagina 35