steile wand van de noordkust, omlaagkijkend in de diepte waar de
deining onophoudelijk tegen de voet van de rots ramde met doffe
gewelddadige dreunen, melkwit verbrijzelend, met diepe wervelingen
van luchtbellen als de sluiers van verdronken zeemeerminnen.
Mooier leek het water geworden, transparanter en schoner, maar leeg,
oh hartverscheurend leeg.
En ook de lucht was leeg, buiten de monumentale Atlantische wolken
die elkaar verveeld beklommen.
Zelfs de geuren waren verdwenen. Regelmatig besnuffelde Pandaemon
omstandig zijn lichaam, maar ook dat was geurloos geworden sinds hij
niet meer at of dronk. Gebrek aan stofwisseling misschien? Zweten deed
hij evenmin.
Soms verklaarde hij zichzelf gestorven. Dan besloot hij ter plaatse zijn
corpus delicti in zee te werpen, met groot ceremonieel, want dat was hij
aan de schepping verplicht, als laatste levende ziel op de aarde. Aan de
uitvoering kwam hij evenwel nooit toe. Postume zelfmoord lag gewoon
niet in zijn aard. Wat overigens helemaal niet wilde zeggen dat hij enige
zin in zijn bestaan kon ontdekken. Integendeel. En dat verklaarde ook de
nonchalance waarmee hij, dagelijks op het noenuur, zijn ontvanger
inschakelde en een willekeurige frequentieband afzocht. Men verslijte
dat niet voor een symptoom van zwakte of hoop! Hij beschouwde het
louter als een ritueel. Elke dag zes seconden lang luisteren naar tekenen
van leven in de aether. Dat was welletjes. Precies zes seconden omdat hij
zodoende zestig jaar zou kunnen doorgaan, ruimschoots voldoende om
voordien een natuurlijke dood te sterven (al was hij daarvan niet meer zo
zeker na het overbodig worden van eten en drinken - misschien had de
voorzienigheid een misplaatste grap met hem voor?).
Toch vond hij het een mooie, afgeronde, poëtische gedachte: zestig jaar
lang elke dag hetzelfde, zes luttele seconden lang. Ondoorgrondelijk
waren zijn wegen.
Op nachten dat de maan dunnetjes in haar eerste kwartier stond, hoorde
hij altijd stemmen in de toren. De zware bassen van heksenmeesters die
uit het basalt omhoog leken te dreunen, tastbare geluidsgolven die de
zwaartekracht doorbraken.
Zij spraken ook van krijgers in cuir-buuilli die kwamen met kwaad in de
zin. Van horden kleine harige oriëntalen die krioelden. Van ontluiste
ring op het slagveld. Van een heusche held, blond, gespierd, een Mister
Universe gelijk, die alleen en in de steek gelaten door zijn drinkebroers
tegenover het onafwendbare kwam te staan. Het hoofd geheven, hoezeer
het dikke bloed ook draden spon naar de verlossende aarde. Niet te
vallen, vooral niet, alles behalve dat, ook al puilde de hersenbrei in kleine
grijze bloemkooltjes uit de wonden op het nobele met blonde lokken
16