wakker. Calenfels' druipende tronie hing boven me; de groeven in dat uitgeteerde gezicht glommen van de vloeibare modder. In zijn uitges trekte, geopende hand toonde hij me een alruinwortel. Ik sloeg het ding geschrokken uit zijn handen en sprong overeind, waarop mijn vriend in een ijzingwekkend, troosteloos janken uitbarstte. Hij stond haastig op, draaide zich om en strompelde door de plassen. Even later zag ik hem op de weg: een schim die tegen de stroom van de vluchtende armee inging. Ik heb Calenfels niet meer teruggezien. Eindelijk bereikten we de stad E. Hier probeerden we ons van voorraden te voorzien. Maar er was niet veel voorhanden en onze oversten bedienden zich uiteraard het eerst. Ik volgde een armoedige jongen in zijn woning en gaf hem mijn uurwerk in ruil voor een raap, enkele pastinaken en aardappelen. Daarna ging hij weg. Ik at een snee brood en lag bij zijn moeder. Het behangsel achter haar bed bobbelde en golfde door het bedrijf van duizenden luizen, wantsen en ongedierte zonder naam. In de hoeken van mijn blikveld hadden zich wolken vliegen verzameld. Het was de verkeerde tijd van het jaar. 4. In de straatjes golfde onder zwiepende lantaarns een branding van snorren, koolachtige ogen, epauletten. Ik vernam dat de Beieren ons met geschut en troepen opwachtten, ergens tussen hier en de open weg naar huis. Felle gevoelens van angst en onraad overvielen me plotseling. Ik probeerde onder te duiken in die zee van bevlekte uniformen. Veel later, ver buiten de stad, toen alom de roep klonk dat de onzen de overwinning hadden behaald, trok ook ik uit een gril van overmoed mijn sabel en haastte me om de restanten van het uiteengeslagen vijandelijke leger te helpen verdelgen. Tot mijn ontsteltenis belandde ik plotseling in een hevig achterhoedegevecht. Achter me, voor me en om me heen heerste de helse roes van een bloedbad; maar daar, in het centrum, in het exacte middelpunt van de als een ring gesloten slachting bloeide een kleine plek van vrede open, een oord waar geen geluid doordrong en waar mijn beide ouders hun schuifelende gang gingen in het interieur van hun winkel. Achter het geraas en de loden vermoeienis ontwaarde ik de vertrouwde dingen: de tonnetjes en de glanzende toonbank; de vakken met alle verschillende waren en de weegschaal; ik rook de kruidige mengeling van duizend geuren, en boven alles uit de vers gebrande koffie. Ik vocht me naar ze toe, naar de oude mensen die onkundig waren van mijn lot; langzaam maar steeds dichter naderde ik hen, en toch was het alsof ik me tegelijk van ze verwijderde, verder en verder, terwijl ook 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1991 | | pagina 38