werd gemaakt in de vele grafische afbeeldingen die het boek illustreer
den, maar greep nog niet in.
Toen verscheen, in 1923, 'Krieg dem Kriege', (Oorlog aan de Oorlog) in
twee delen. Een aanklacht tegen de verschrikkingen van de oorlog en de
misdaden tegen de mensheid. Het boek werd een groot succes. Van de
opbrengst werd hij niet rijk, maar het stelde hem wel in staat zijn
grootste droom te verwezenlijken: hij kocht drie oude huizen in Berlijn
en vestigde daarin zijn Anti-oorlogsmuseum. Hierin stelde hij foto's
tentoon van soldaten, verminkt door granaten, foto's waarop te zien was
hoeveel ellende de moeders en kinderen in de oorlog leden en vele
oorlogsattributen met hun verschrikkelijke uitwerkingen.
Nauwelijks had het museum haar deuren geopend of de politie kwam
opdagen.
'Het in het openbaar tentoonstellen van foto's tegen de oorlog wekt aanstoot in
Duitsland.
Twee rechercheurs eisten op hoge toon dat Friedrich de pacifistische
foto's zou verwijderen. Toen hij weigerde werden ze met geweld van de
muren gescheurd. Friedrich was woedend.
'Er is op de hele wereld geen land dat zo bezaaid is met standbeelden van
keizers en koningen ter herinnering aan verschillende oorlogen, met schilde
rijen van veldslagen, vaandels, uniformen en militaire medailles als het
'vredelievende' Duitsland! In Berlijn bestaat het 'Tuighuis', waarin het vele
tuig is tentoongesteld dat ten alle tijden nodig was om mensen te vermoorden.
Waarom geen vredestehuis, waarin onze kinderen tijdig wordt geleerd hoe
verschrikkelijk de oorlog is en hoe mooi het leven zou kunnen zijn als de mensen
eindelijk eens ophielden elkaar te haten en te doden?'
Maar dat dit Vredesmuseum een bestaansrecht had in een vredelievende
staat wilde er bij de overheid niet in. Liever liet men de brave Duitse
burgers met zalige blikken kijken naar de snuiftabaksdoos van Frederik
de Grote dan hen te confronteren met granaatsplinters en moordwerk
tuigen die lichamen verminken en in stukken scheuren.
Ernst Friedrich beriep zich op de Duitse Grondwet. Op de eerste pagina
staat woordelijk het volgende.
'Het Duitse volk is bezield door de wil de binnenlandse en buitenlandse vrede te
dienen.'
Het Duitse volk zou dus eigenlijk de hoogst eervolle taak hebben ten
minste één Vredesmuseum op te richten en in plaats daarvan één van de
duizenden oorlogsmonumenten, die als paddestoelen uit de grond
schoten, minder te bouwen.
28