fantasie-uitrusting van ex-gevangenen rondliepen, bleven we last hou den van ongedierte als hoofdluis en vlooien. Dat was niet vreemd, want we wasten ons nooit helemaal. In het Arbeitslager in Bentheim ging het om overleven, om hygiëne bekommerden we ons niet. In die tijd droegen we altijd alle kleren die we hadden over elkaar. We waren aan deze manier van leven gewend geraakt en nu de omstandigheden veranderden, dachten we er niet meteen aan onze gewoontes te wijzigen. Zo bleef ik zelf met haar tot op mijn schouders rondlopen. In het dorp werd ik Jezus genoemd. Op een dag wilden we de Engelsen een dienst bewijzen en besloten het stationsgebouw in brand te steken. Het gebouwtje was uit rode baksteen opgetrokken. Op het dak rustte een koepel van glas. Daar smeten we als inleiding het portret van Hitier doorheen, dat nog steeds in een van de kantoortjes aan de wand hing. Vervolgens gooiden we het meubilair op een hoop en met behulp van een paar jerrycans benzine, waar Bang-bang mee aan kwam zetten, sloegen de vlammen al snel uit het dak. Vanaf een afstand keken we voldaan toe; voor ons was dat vuur een eerste oorlogsmonument. Het stationsgebouw was nu een smeulende ruïne, maar de perrons en de spoorweg waren onbeschadigd gebleven. Op een doodlopend stukje rails stonden een paar nutteloze wagons. Natuurlijk was het K. die ze opmerkte. 'Waarom staan die wagons daar?', vroeg hij op nonchalante toon. We haalden onze schouders op. 'Waarschijnlijk zijn ze leeg, en van hieruit vertrekt niets meer.' 'Laten we eens kijken of ze leeg zijn,' antwoordde hij met een zweem van autoriteit. Met behulp van gereedschap van de dorpssmid wisten we de sloten van de treinportieren te forceren. In de schemerige ruimte van de eerste wagon stootten we op houten kratten. We sloegen voorzichtig een deksel kapot, want we hadden al in de gaten dat de kisten gevuld waren. We schoven de stalen deur van de wagon een stuk open, zodat we de buit konden bekijken. In het grauwe licht doemden de meest onwaarschijn lijke voorwerpen op: pakjes nylons, schrijfpapier, inklapbare paraplu's van het merk Knirpsch, damesondergoed en zelfs dozen appels. In de laatste wagon die we controleerden, stond een ijzeren koffer. Met een koevoet wrikten we de sloten los. Eigenlijk verwachtten we niets bijzonders meer. Wat we al gevonden hadden, overtrof zelfs de verwach tingen van K. We trokken repen bruin pakpapier weg en zagen dat de kist tot aan de rand gevuld was met bankbiljetten. Vals geld, was onze eerste reactie. Koortsachtig zochten we naar bewijzen van het tegendeel. Ieder biljet dat we in onze handen kregen, bleek voorzien van een watermerk. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1991 | | pagina 13