was onze stemming uitstekend. Het einde van de oorlog kwam in zicht. De Duitsers werden onzeker door de enorme verwoestingen en de voortdurende aanvallen van de lingelsen en de Amerikanen. Na verloop van tijd vond de bevelhebber het waarschijnlijk onverant woord om de reis te vervolgen. Met het gebruikelijke gekrijs kwam de trein tot stilstand. We werden in lange rijen op de rails opgesteld, maar na een kwartier konden we inrukken. Na een signaal van de stoomfluit zouden we ons echter bij de wagons moeten melden. Ik had hoofdpijn en was niet van plan ook maar iets te ondernemen. Mijn broers besloten op verkenning uit te gaan. K. stak zijn neus in de lucht, snoof een paar keer en wees in een bepaalde richting. 'Die kant uit, ik ruik het,' lachte hi jIk zocht een beschutte plek op tussen het struikgewas en merkte voor het eerst hoe ver het voorjaar al gevorderd was. De uitlopende takken geurden al, zodat ik de verschrik kelijke stank die uit mijn kleren opsteeg kon vergeten. Tegen de avond kwamen mijn broers terug. Aan hun voeten droegen ze nieuwe, wildieren schoenen, onder hun jassen ieder een brood. Met een getuigschrift van de een of andere plaatselijke WA-afdeling konden ze hun nieuwe bezit tegenover de bewakers verantwoorden. Ik was onder de indruk van de schoenen, maar meer nog van het vodje papier. Terwijl de kolossale Duitse oorlogsmachine ineenstortte vond men nog tijd om zich op papier druk te maken over twee paar schoenen. De gevangen zochten zo goed en zo kwaad als het ging een slaapplaats tussen de struiken. Ze trokken een paardedeken over hun hoofd en vergaten alles. Ik had hun voorbeeld graag gevolgd, maar mijn broers wisten een beter onderkomen in de buurt. Ofschoon de bewaking niets meer voorstelde, maakten we ons zo geruisloos mogelijk uit de voeten. Mijn broers namen me mee naar een rij grauwe loodsen met verduisterde ramen. Bij de tweede keet was het slot van een deur geforceerd. 'Dat karweitje hebben we vanmiddag al gefikst,' glimlachte L. In het gebouwtje slokte de duisternis ons op. Toen onze ogen aan de nieuwe omstandigheden gewend waren, konden we een potkachel en jute balen onderscheiden. We gooiden de balen op een hoop en lieten ons erop vallen. Die nacht sliepen we zonder enig voorbehoud. We gaven onszelf volledig over aan de uitputtingen van het laatste jaar. Pas tegen de middag van de volgende dag werd ik wakker in de onwezenlijke stilte van een onbekende ruimte. Stoffige lichtbundels drongen door de naden van de wanden naar binnen. Ik voelde me ontspannen, omdat er in dit hol geen vreemden waren voor wie je op je hoede moest zijn. Ik bleef 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1991 | | pagina 10