ft*-**- 'U is niet aangediend. Het is niet de gewoonte van madame.' Pieter Paul Murijn geeft een kaartje, als armelijke poging tot bewijs. De zoon wil vinden wat de vader zocht. Hij zegt het vastberaden. De jongen draait zich om, loopt het pad af en verdwijnt zonder omzien in het huis. 6. Murijn wacht. Komt hij terug? Twee minuten, dan staat de jongen tussen de sfinxen, ken lichte knik. Murijn loopt op hem toe. 'Madame kan U niet ontvangen,' zegt de jongen. 'Ze vraagt U te schrijven wat er van Uw dienst is. Pen, papier. Hier, schrijft u toch.' Murijn zet zich aan tafel en schrijft. De jongen neemt het papier, aarzelt bij de deur, verdwijnt. Even hoort Murijn muziek. Hij weegt de tonen van het moeizaam vorderend kwartet. Dan is het stil en plotseling komt de muziek weer door, luider nu. 'Een open deur,' denkt Murijn. Hij zet enkele passen en kijkt een brede gang in. Aan het eind, in een helwitte hall, zit tussen fluwelen gordijnen een rijzige vrouw in een rolstoel op luchtbanden. Een wolk van witte tule en sitsen draperie omgeeft de gestalte. Het gezicht ligt diepverzonken; het hart van een verwelkte gigantische roos. De vrouw beweegt licht, het is of ze gazen vleugels heeft. De muziek stokt. Er is een stilte. Niets hoort Murijn. Hij staat er, onbeweeglijk, gegrepen door het tableau. 'Kermis in de hel,' denkt hij. De vrouw waaiert met het papier en bezweert. De jongen heeft zich over haar gebogen. Spreken ze? Murijn ziet een schittering van stenen, diamant, smaragd, saffier, spinel en het violet van de amethyst. De zwaargeaderde handen buigen onder het gewicht van armbanden. Aan een halsketting hangt een ei van malachiet. De voeten steken in grote rode muilen. Het gezicht staat strak onder het uitgestreken masker van loodwit en poudre de riz. De ogen huizen hol in hun zwartgepenseelde omlijsting. 'leder torst zijn eigen doodshoofd,' denkt Murijn. Hij wordt getroffen door de scherpe, benige lijn boven de wenkbrauwen en ziet de gelijkenis. De neus, de trekken van verwording rond de mond. 'De Surlet,' denkt hij. 'De jongeman van de foto. De broer...' 'Mijn vader,' zegt hij plotseling luid. 'Uw broer...' De vrouw en de jongen schrikken op. Het gezicht verwringt, de doffe ogen lichten op. De vrouw komt recht uit haar stoel, een hand schiet uit de berg tule. Dan valt ze terug. 13e jongen loopt snel naar Murijn en werkt hem met kracht naar buiten. 'Ik heb U niet toegestaan. U hebt niet het recht...' 7. Murijn loopt de lange klinkerweg naar het hotel. Murijn loopt snel. In het hotel gaat hij naar zijn kamer. In de nacht schrijft hij zijn relaas. De vrouw, het 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1990 | | pagina 9