i t '- -'-- •-••
Murijn bevestigt de verhalen van verval. 'We hebben het zogezien, mijn vriend
en ik.'
'Plotseling is er verandering gekomen. Ken spoedmissive,' zegt Bewinde, 'De
dochter liet weten dat ze het hof ging bewonen. We wisten niet eens van het
bestaan van een zoveelste gravin. Was Nice te heet? Duurden de zomers te lang?
Hoe dan ook: ze kwam. Paniek. Hoeveel dat kon kosten? Hoeveel tijd er was?
Maakt niet uit, liet de secretaris weten. Alles moest teruggebracht worden in de
oude stijl. Ken jaar heeft het geduurd. Toen ze kwam, hebben we haar niet eens
gezien. Nieuwsgierigheid genoeg. Ze arriveerde in een gesloten Engelse auto.
Deurtje open, deurtje dicht. De secretaris deed alle zaken, ook mijn bedank
je.'
'De pop?'
Bewinde knikt. 'De moor had zijn plicht gedaan, de moor kon gaan en is
gegaan,' zegt hij bijna plechtig.
Kn dan: 'Ik denk dat ze daar geen kijkers willen.'
5.
De andere dag, hall in de middag, daalt Murijn van de duinen, door de natte
grassen, langs de verwaaide eiken. De bomen staan kaal en krom, schrap tegen
de zoute schrale wind, die aan deze kust eeuwigheidswaarde bezit.
Het hof ligt er schoonwit. Het schittert bij de gratie van zon en wolken, haat
najaarslicht. Zo is hij eerder gekomen, met de jongen, in de zure geur van
rotting, rennend voor de regen.
De witmarmeren sfinxen blinken nat, alsof ze pas geolied zijn. Boven het
voorhof met de slanke zuilen staat tie familievlag geklaard. Bladgoud kroont
het wapenschild. In de tuinen, tussen de buxuspaden, bevecht een enkele roos
de kille wisseling van het seizoen. Ken pauw schreeuwt zonder vervolg.
Murijn loopt de houten brug over. Ze is oud-geel geschilderd, dezelfde kleur als
de Krans geluikte vensters die vanaf de hardstenen stoep hoog opgaan tot het
eerste verdiep.
Minutenlang staat hij daar en neemt de lijnen van het huis in zich op. Dan ziet
hij, vlakbij, de jongen.
'De pop,' sist hij. 'I let is de pop.'
De schok is hevig. De jongen is van een bijna onaardse schoonheid, lang, smal,
donker, hichte gebiedende ogen, aquamarijn. De wenkbrauwen en oogleden
zijn donkerblauw aangezet. Murijn beeft. Is het herkenning? Is dit gisteren,
jaren her? Ken vergeten jeugd, een oogopslag in een ver land, een vreemde stad;
krijgt zo'n verschrikkelijk moment een angstig vervolg?
Het geweer ligt, met een knak in de loop, vast in de arm van de jongen.
'U is niet aangediend,' zegt hij zacht, accentloos.
Hij wacht op antwoord, strijkt een hand door zijn haren. Murijn ziet de
robijn.
'Madame ontvangt niet. Ik moet u vragen te gaan.'
Murijn aarzelt, doet het verhaal. De vader, de vriend, de foto.
8