Murijn knikt ontkennend en zegt 'Neen. De pop?'
'De jongen,' verduidelijkt Bewinde. 'Ze is er met de jongen. Een vrouw van dik
zeventig met een jongeman van dertig. Als hij de dertig al haalt. Te mooi voor
een secretaris. U begrijpt, het dorp gonst.'
'Wat er mis is?' Bewinde schokschoudert.
'Fluweel/ zegt hij dan afgemeten. 'Fluweel, wij houden daar niet van. Te mooi
en te glad, het baasje zelf. U moet hem zien lopen... Is dat lopen? Niemand
komt nog ooit op dat erf, niemand ziet de gravin. Geen mens. Ik heb haar nooit
ontmoet. Haar secretaris wenst geen stoornis.'
4.
Nu vertelt Murijn. Twaalf jaar terug, de regen, de desolate boedel. Het HofSurlet.
De naam, de foto's thuis. Zijn vader op de Kring, rechts naasthem, Adolphe de
Suriet, de man die verdween.
Hij heeft sindsdien vaak aan het huis in de duinen gedacht. Was er verband? De
zoektocht van de vader naar een verloren vriend. De toespelingen op geld en
duistere macht, zwarte quaesties zelfs.
Bewinde lacht kort en droog. 'We zijn niet op de hoogte. De kwesties, daar
weten we misschien iets van.'
Flet huis kwam veel jaren geleden aan de familie. Een jong buurland schonk een
vermogen aan de eerste graaf de Suriet. Dank, lof en eer. De man was vijf
maanden lang regent geweest, tussen het vertrek van de oude en de intocht van
de nieuwbakken koning. Heerser tussen smaad en hovaardij.
Bewinde lacht opnieuw. 'Het huis werd het hof, want de graaf had te veel aan de
schittering geofferd om met minder toe te kunnen.' 'Quand j'etais roi/ zei hij
steeds. Zijn vrouw verbeterde dan pinnig: 'si j'etais roi!' Ze was te klein voor het
hof. Alles werd er groot aangepakt. Het huis kreeg er een verdieping en vleugels
bij. De wei werd een landschapspark met, vlak achter het gebouw, een stukje
formele tuin. Strenge vierkanten en cirkels met knipwerk. En dan de binnen
kant. De wanden kregen gouden lovertjes en krullen, er werd blauwe zijde
gespannen en uit allerlei depots kwamen schilderijen. Portretten, snorren,
boezems, uniformen. Langs de oprijlaan werden potten met oranjeappels op rij
gezet, stenen urnen en beelden van de drinkgod en de schenkgodin. In de
oploop naar het duin verrees een modieuze ruïne. Het ontbrak nog aan een
wildeman... De graaf is er gestorven en begraven in een uithoek van het
zij terrein. De zoon heeft het niet lang volgehouden en is al vlug naar Frankrijk
vertrokken. Hij haalde de boel leeg. Defloratie. Af en toe verdween weer een
volle vracht. Zelfs het smeedijzeren hek kreeg een plaats bij de Franse villa. Zijn
kinderen kwamen weer in Holland, nooit hier. U zegt het: Uw vaders vriend, de
foto. Al die jaren was iemand uit mijn familie rentmeester. Maar, er viel steeds
minder te beheren. Er werd betaald, op oud tarief, wissels uit Frankrijk. Het
waren de enige tekenen van leven. Verder was er geen interesse. Het hof werd
weer een huis in de duinen. De tijd deed zijn werk.'