SF van onderzoek en twijfel niet aan haar ideeën, want hoe banaal deze ook moge klinken, uiteindelijk zullen ze de hele mensheid tot nut zijn. Het optimistische wetenschappelijk wereldbeeld van de SF-literatuur uit de pré-1940 periode maakt na 1940 plaats voor scepticisme, opnieuw geheel in overeenkomst met Klein's theorie. De teksten uit deze periode tonen ons een wetenschap, die tot het besef is gekomen dat de mens aan verschillende beperkingen onderhevig is. Hij is slechts een voorbijganger in het onmetelijke universum; niet alle dingen in dit universum zijn voor hem geschapen en de theorieën die hij omtrent deze zaken tracht te formuleren bieden aan 'valse' werkelijkheid. De mens zit gevangen in een web, gesponnen door zijn eigen analoge en antropomorfische gedachtenkader, en ook de wetenschapper zal zich bij dit feit moeten neerleggen. Een schitterend voorbeeld vormt Stanislaw Lem's 'Solaris' (1960). Deze roman beschrijft de welhaast epische speurtocht van de wetenschap naar de ultieme waarheid omtrent de oceaan van de planeet Solaris. Wetenschappers zien in deze oceaan, bestaande uit protoplasma, een intelligent organisme en proberen derhalve een contact met de oceaan tot stand te brengen. Vele generaties van wetenschappers houden zich met het geval 'Solaris' bezig en formuleren de meest uiteenlopende theorieën, maar een juiste interpretatie van de werkelijkheid - die waarschijnlijk vreemder is als dat de mens zich dat ooit voor kan stellen - wordt nimmer gevonden, evenals een contact met de oceaan. Lem constateert derhalve, dat "waar geen mensen bestaan, daar zul je ook geen voor mensen begrijpelijke motieven aantreffen." De gewijzigde positie van de wetenschappelijke middenklasse na 1940 komt sterk tot uiting in 'They shall have stars' James Blish, 1957). De richting waarin wetenschappelijk onderzoek zich zal begeven, wordt grotendeels bepaald door andere instituties, zoals de overheid. Dit werpt een smet op de wetenschappelijke methode, die uiteindelijk niets meer zal opleveren. De oorzaak ligt volgens een wetenschapper in deze roman daarin, dat "When you reach a stage where the only research worth doing costs millions of dollars per experi ment, then those experiments can be paid for only by government." Het gevolg is vervolgens "sterility, stasis, dry rot." Dat wetenschappers langzaamaan hun vrijheid dreigen te verliezen en dat ze tegelijkertijd inzien, dat ze niet op alle vragen een bevredigend antwoord zullen hebben, zijn twee zaken die er toe geleid hebben, dat het scepticisme haar intrede deed in het weten schappelijk wereldbeeld - en daarmee teven in de SF-literatuur - van de periode 1940-1960. Een derde oorzaak ligt besloten in het feit,, dat diverse takken van wetenschap een verregaande specialisatie plaats vindt. Dit gaat gepaard met de nodige geheimhouding en vertroebelt het contact tussen wetenschappelijke disciplines. Omdat de meest spectaculaire en revolutionaire ontdekkingen in de wetenschap werden gedaan in tijden van samenwer king, zullen deze steeds sporadischer op gaan treden. Tenslotte zou volgens Klein het scepticisme na 1960 omslaan in pessimisme. De SF-literatuur van de vroege zestiger jaren is, wat de toekomst van de wetenschap betreft, inderdaad zeer pessimistisch. De wetenschappers staan meer dan ooit tevoren in dienst van de overheid, militair apparaat en multinationals, en kunnen niets ondernemen om hun vrijheid te herkrijgen. Een voorbeeld hiervan vinden we in 'The Man who fell to Earth' 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1990 | | pagina 7