SF
Op de tiende dag verschenen de eerste zeilen aan de horizon. Richard bleef onbeweeglijk
aan de rand van het vlot staan, spuwde toen in hetwater en zei: "Een dag te vroeg. Morgen."
Later die dag zwom hij over naar het dorp en keerde terug in een kleine kotter. Erica klom
behendig als een aapje de mast in en knoopte de vlag vast, die d'Ancy in Groot Amsterdam
had laten vervaardigen. De vlag droeg de Nederlandse kleuren, de ducaat van de
Handelscampagnie in gouddraad rechtsboven. Een zwart met rode banier gaf aan dat het hier
een schip van de Internationale Vlootinspectie betrof, waarvan de beambten verregaande
volmachten hadden en elk willekeurig handelsschip mochten doorzoeken op contrabande.
"Goed," zei Richard, terwijl hij met zijn harpoen op het dek tikte. "Dat is de werper van
harpoenen dus. De viller van kinderen. Morgen zal Moeder een nieuwe vleugel aan haar
paleis kunnen bouwen." Zijn lach was een korte blaf.
De volgende dag was de vloot een onophoudelijke schittering langs de horizon. Alsof er
tientallen gigantische diamanten aan het einder waren opgehangen.
Richard wierp de meertouwen los en slenterde naar het roer. "Wij gaan." Hij draaide zich
naar Hans. "Jij bent onze maker van sluwe plannen. Onze Loki de Lepe. We zullen het hart
uit het monster snijden en het zal vertrekken in verwarde pijn. Zo is het toch?"
"Zo is het," beaamde Hans met een stelligheid die hij niet echt voelde. Goed beschouwd was
het een belachelijk plan, maar ze hadden niets beters.
Het schip van Breedharp was overduidelijk op snelheid en comfort gebouwd, een jacht van
ingelegd tropisch hardhout dat met zijn luttele twintig meter in het niet viel tussen de logge
verwerkingsschepen. Hans had het sterke vermoeden dat de harpoenwerper op de boeg
eerder decoratief dan functioneel was.
Hij zwaaide met zijn pet. "Schip ahoy! Laat ons aan boord!"
Een matroos blikte over de railing omlaag. "Wablief?"
"We zijn van de Vlootinspectie. Kun je een touwladder voor de controleur neer laten?"
"De vlootinspectie? Hier?" De man klonk zo ongelovig, dat Hans even bang was dat ze nu al
door de mand zouden vallen.
"De touwladder." zei Richard. "Nu," Zijn stem zat vol subsonische trillingen, laag en
dreigend als een zeebeving.
De matroos trok wit weg. "Meteen, meneer!"
Een touwladder met houten sporten ratelde langs de scheepswand omlaag.
"Roep Breedharp," beval Richard en hij klom omhoog zonder op antwoord te wachten.
"Weg hier!" riep Hans. Hij greep de roeiriemen vast en spande zijn spieren tot hij zijn
schouders hoorde kraken. Achter hen werd het schip langzaam kleiner. Veel te langzaam.
Vijf minuten verstreken. Een ijselijke kreet snerpte over het water, een schreeuw vol
bijgelovige angst en afschuwelijke zekerheid. Hans liet de riemen los en bracht de kijker aan
zijn ogen.
De hoofdmast van Breedharps schip wankelde en stortte in zee in een flonkelende massa
kreukelend metaalzeil. De romp zwol en barstte toen als een broos ei. De planken werden
opzij gedrukt door een immense hoeveelheis bleek vlees. Een reusachtige staartvin zwiepte
uit de wrakstukken omhoog, dreunde neer op de spartelende matrozen.
"In zijn potvisgestalte is Richard bijna dertig meter lang," zei Erica tevreden. "Dertig meter
33