SF verliep en waarvan hij alleen de afloop kende. Maar het was een slecht, onevenwichtig stuk geworden, dat bol stond van de sensatie - en het was geen stuk, het was de wilde werkelijk heid, het vleselijke gevaar, de dood zelf had hem in de ogen gezien. En toch was het plan waterdicht. Maar wie had kunnen denken dat hij in Cobbler Street tegen die patrouille zwarte torren op zou lopen? Volgens berekening, nee, volgens wekenlange waarneming hadden ze op dat moment allang voorbij moeten zijn. Toch had hij er zich prachtig uit gered. Gelachen zelfs om de grapjes van die ongeletterde koppen, ondanks die schijnwerpers in zijn gezicht, en zich hun quasi-goedmoedige opmerkingen laten aanleunen. Maar hij wist hoe graag ze hun plopper gebruikten, en terwijl hij de straat uit liep wachtte hij nóg op het schot: 'op de vlucht gedood'. Ze schoten dus niet, en alles kon verder volgens plan verlopen. Hij had het koffertje in veiligheid gebracht; hij hoefde maar één hoek om; speciaal tot dat doel had hij die betreurenswaardige kamer betrokken. En toen pas drong het tot hem door dat hij vroeg of laat gegrepen zou worden. Niet dat er veel werk gemaakt werd van zo'n lening - zij zagen het als roof, maar te eniger tijd keerde via de indirecte belastingen alles toch nog terug tot de schoot van Moeder Margaret - want als ze geen aanknopingspunten vonden, lieten ze de zaak al gauw schieten. Snelle en duidelijke bestraffing, dat was hun opvatting van orde en recht. Maar zo'n aanknopingspunt hadden ze wél. Ze hadden hem alle vier gezien, en als ze te horen kregen wat er gebeurd was zou het zelfs in hun botte koppen dagen dat ze hem nagenoeg op heterdaad hadden betrapt - en met hun vieren konden ze praktisch een foto van hem maken. Dat was het moment, dacht Henrik Sizzwizz, dat de film pas echt brak en de werkelijkheid op hem afstormde. Vanaf dat ogenblik was er geen spoor van een scenario meer geweest. Het was een en al improvisatie. Het hoofd koel, geen paniek, dat niet, maar korte-termijnwerk dat op geen enkele manier esthetische voldoening gaf. Het ging niet meer om strijkkwartetten, maar om overleven. Een geluk dat hij het pistooltje nog bezat. Mamsel Soudain had het per ongeluk bij hem laten liggen, toen ze er opeens zo nodig vandoor had gemoeten met een deel van zijn onbeduidende bezittingen. Na die nachten van liefde was het achteraf wel een klap, dat ze hem niet hoger had begroot. Het pistooltje was bijna nog meer waard. Een vernederende gedachte, dat Sel hem voor die paar shilling had ingeruild. Het was een prachtig parabellum van chroom, de kolf ingelegd met parelmoer, gemaakt om in het handtasje van een dame te passen, en om er elegant mee te doden. Er gingen maar twee patronen in - net genoeg om zich overtuigend tegen verkrachting te beschermen, maar niet genoeg om een horde van vier uit het bestaan te verwijderen, en dat moest toch - hij kon er niet langs - het doel worden van zijn actie. Ze waren, met hun luidruchtige laarzen in de stille nacht, niet moeilijk te vinden geweest. Hij had ze rustig opgewacht. Waarom had hij eerst die grote te pakken genomen? Op de eerste plaats omdat hij voorop liep en met zijn lichaam zo'n groot doelwit bood dat hij het makkelijkst te raken was, op de tweede plaats omdat hij de leider van het groepje leek te zijn, en tenslotte vanwege de hekel, die hij die twee minuten dat het contact duurde, gekregen had aan die onheilspellende vlezige kop met zijn kleine ogen en weke kinplooien. Het gifnaaldje had zijn werk voortreffelijk gedaan, stil en bescheiden - zo zijn gifnaaldjes van karakter. En verder was het toch weer een thriller geworden, holovisiebeeld 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1990 | | pagina 25