SF Opeens staan we stil. Ik keer mij om. Vincent, met zijn rug tegen de muur, zijn plopper in de aanslag. 'Ik niet. Een van jullie.' - Wij kunnen niets uitrichten. Bij de eerste beweging schiet hij ons in de buik. Ik zie het aan zijn gezicht. Aan zijn schichtige ogen in de schaduw van zijn helm. Langzaam wijk ik van hem weg. Victor ook, de andere kant uit. Zenuwachtig beweegt Vince zijn loop van de een naar de ander. 'Blijf staan, godverdomme!' Hij sist. Als hij het niet is - ik ben het ook niet. Dan moet het Victor zijn. Maar wie zegt dat het Vince niet is? 'Leg je wapens op de grond,' hijgt hij. Vic legt zijn plopper neer. Ik leg één zieder op het trottoir. De ander slinger ik, uit machteloze woede, over de plavuizen. Vincent schrikt. Hij kijkt het ding verdwaasd na. Hij vraagt zich af of hij moet schieten. Eén ogenblik is hij afgeleid. Genoeg voor Victor. Hij bukt zich, en van de grond af: plop. Ik grijp de zieder bij mijn voeten. Vóór Vic zich kan omdraaien ben ik verdwenen. In een portiek. Victor buigt zich over het lijk - of wat daarvan over is. Hij moet aan flarden gerukt zijn. Zo werkt een plopper nu eenmaal. Ik zie alleen maar een donkere hoop, maar ik kan me voorstellen wat Victor ziet. - Hij was het dus. Vince sprak de waarheid. Vince was alleen maar bang. Ik voel een grote kalmte. Nu weet ik waar ik aan toe ben. Ik kniel neer, stel mijn zieder op zeven en richt, één elleboog op mijn knie gesteund. Zuiver mikken. Rustig ademen. Ik heb alle tijd van de wereld. Victor keert zich om, de plopper schietklaar. 'Kom maar,' roept hij. 'Hij is -' Dan ziet hij mij, mijn gerichte wapen. Het is nu of nooit. Ik druk af, en het is of mijn zieder vóór mij uit elkaar barst. Hij werd wakker met een schok en alles kleefde aan hem en hij had het gevoel dat zijn armen en benen aan elkaar geknoopt waren. - Een tentoonstelling van klapdeuren! Hij had gedroomd van een tentoonstelling van klapdeuren, en hij kon de uitgang niet vinden! De wrede onverschilligheid van die klapdeuren, hun uitdrukkingloze minachting, hun - Een droom! Laatje niet in de war brengen, dacht Henrik Sizzwizz, en veegde met het laken het zweet van zijn gezicht. Hij huiverde van de kou. Er was iets akeligs, hij had het gevoel van iets vreselijk akeligs. Ongerust keek hij naar het grijze vierkant van het raam. Werd het al morgen? Hij moest op de vlucht, hij kon hier niet blijven, er was iets.... Zijn hand reikte tastend naar de lichtknop, maar voor hij hem had aangeraakt vloeide uit zijn voeten een stroom herinneringen door zijn lichaam naar boven, als een militaire parade die hij in één oogopslag overzag - en met een zucht van verlichting strekte hij zich uit op bed en sloot zijn ogen. Een heer in de nacht, moe, maar tevreden. Al had hij natuurlijk - Maar die gedachte joeg hij terug. Dat waren gedachten voor de lagere standen, dacht hij met een onzichtbare glimlach. Gedachten voor arbeidersvrouwen, die zich door de paus van Rome lieten zegenen. Geen somber gemijmer meer, dacht hij. Ik zit er warmpjes bij, zoals de gans zei toen hij werd opgediend. - Zo kende hij zichzelf weer. Maar toch was er een ogenblik geweest, dat hij dacht dat de duivel hem kwam halen. Hij had het scenario heel precies uitgewerkt, maar het verschil was geweest, dat besefte hij nu helder en klaar, dat hij het zich had voorgesteld als een thriller op de holovisie - een kleurrijk en spannend, maar smaakvol verhaal, goed opgebouwd, dat volgens plan 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1990 | | pagina 24