Of in Cobbler Street. Een man komt een gebouw uit, op het moment dat wij passeren. Hij schrikt ook al. Hij heeft een diplomatenkoffertje in zijn hand. Laat overge werkt, geld misschien in dat koffertje. Gaat de deur uit en ziet vier donkere gestalten opdoemen. Schrikt natuurlijk. Gun stelt hem op zijn gemak, maakt een grapje. De man lacht alweer met zijn verbleekt gezicht. Gaat gerustgesteld heen. De militie is je beste vriend. In Tixthwarton Lane valt Gunnard dood neer. Dat doet hij wel vaker, in de kazerne. Spastische bewegingen, een vertrokken gezicht, gekerm en gerochel. En altijd op een moment dat niemand het verwacht. Maar dit is de mooiste show die ik ooit van hem gezien heb. Kleurrijk, maar niet overdreven. Met een oprechte verbazing in zijn ogen, voor hij de geest geeft. Met een plotselinge trek van pijn. Vic, Vince en ik stompen elkaar tegen de armen van het lachen. Het duurt een hele tijd voor we door hebben dat er wat mis is. Vincent buigt zich voorover en voelt aan zijn hand, zijn gezicht. Dan zakt hij op zijn knieën en luistert aan Guns mond, of hij nog ademt. Bleek kijkt hij ons even aan. Hij begint de zwarte jekker los te knopen. Hij schuift het schutshemd omhoog en nu zien we het rode vlekje. Rechts onder in de borst. In het gele licht van onze schijnwerpers is het zwart, maar we weten dat het rood is. Het is nog kleiner dan zijn weke, bleke tepel. Vince drukt de salamanderoogjes dicht. Het is de laatste voorstelling geweest. Opeens dringt het tot ons door wat er gebeurd is. We keren ons om, zij met hun ploppers in de aanslag. Ik grijp naar mijn zieders. We kijken om ons heen, maar de straat is leeg. De schutter - hij heeft een naaldpistool gebruikt: een speldeprik dwars door het schutshemd - is nergens te zien. Misschien zit hij verborgen in de schaduwen. Met onze felle lampen speuren we de straat af. Niets. Ik grijp naar de maik van mijn konektor en rapporteer. We krijgen bevel om verder te lopen. 'Het patrouilleren móet doorgaan.' We moeten Gunnard laten liggen waar hij ligt. Het hoofdkwartier stuurt een hover. Ik neem het bevel. Met mijn ene bliksem ben ik nu de commandant. Dat kan me een promotie opleveren. Ik ga voorop, met getrokken zieders. We voelen ons kwetsbaar nu Gun ons niet meer beschut. We blijven zenuwachtig om ons heen kijken. We zeggen geen woord. We hebben nog drie uur te gaan. Wat kan er gebeurd zijn? Hoe? Waarom hij? vraag ik me af. In Dumbarton Oakes slaat de bliksem in: er is niemand geweest. Victor heeft het gedaan, of Vincent. Zo'n klein, geluidloos gifnaaldpistooltje. Ik liep achter ze, ik kon het niet zien. De moordenaar hoefde alleen maar te wachten tot de ander even niet keek. Het naaldje is door zijn hele lijf heen gedrongen. Als we zijn rug hadden bekeken, hadden we daar ook zo'n vlekje gevonden. Daar durf ik de maagdelijkheid van Maria onder te verwed den. Ik zeg niets, denk koortsachtig na. Ze mogen niet merken dat ik hen verdenk - een van beiden. Wie, en waarom? Vince, hij had Vince met zijn kop tegen die tafel gegooid. En Victor had hij onder zijn ballen getrapt. - Geen reden genoeg. Maar iedereen, iedereen had reden genoeg om die krokodil te doden. Wie had niet gloeiend de pest aan die vadsige hond? Maar wie het ook gedaan heeft, die wil ons beiden ook te grazen nemen. Dat denk ik opeens. Ik weet het zeker. Ik ben een milist. Ik voel het aan mijn water. - Ben ik de volgende? God sta mij bij. 'Een van jullie heeft het gedaan.' Het klinkt als een angstig gefluister, achter mij. 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1990 | | pagina 23