SF De slag kwam niet. Vincent bewoog zijn gespannen vuist, alsof hij mikte. Maar hij mikte niet, hij aarzelde. Ik staarde hem koud in zijn ogen. Achter zijn haat zag ik angst. Een angst, groter dan de mijne. Ik voelde een duizeling, maar dwong mijn lippen tot een misprijzende glimlach. Het nauwelijks een glimlach, maar hij zag het, ik wist het. De witte knokkels van zijn vuist ontspanden zich. Zijn hand viel slap langs zijn lijf. Een volgende slag durfde hij niet meer incasseren. De mannen juichten en sloegen mij op de schouders. Ik deed een stap naar voren. Vince en omarmden elkaar. Hoe meedogenloos ook het gevecht, wij waren kameraden. Ik hield Vincent stevig vast, niemand zag dat ik bijna wankelde. Ik ademde diep. Misselijk - maar een extra rantsoen sigaretten, en de eer gered. Nu zouden ze hém met de nek aankij ken. Opeens brak een zware figuur door de kring. Hij greep ons met kracht bij de schouder en rukte onze uit elkaar. 'Bij de wonden van de heilige Drieëenheid! We leven niet meer in de twintigste eeuw!' Patrouillemeester Gunnard, met dubbele bliksem op zijn mouw. - Wedslag is verboden. Maar ook de patrouillemeesters doen het, in hun kantine. Hij had natuurlijk staan kijken. Hij kwam er pas tussen toen het voorbij was. - Met een los gebaar gooide hij ons allebei tegen de vlakte. Hij is zo groot, dat als hij een kist was, een volwassen man erin begraven kon worden. Wat had hij hier te zoeken? Vince was met zijn kop tegen een tafelpoot beland. Het bloed droop in zijn oog. Maar evengoed was hij, net als ik, snel in de houding gesprongen. Wat kwam die lui hier doen? 'Ik heb drie moedige mannen nodig.' Hij zei het met een gemene grijns. Hij greep ons bij de arm. 'En jij.' Hij gaf het dichtsbijzijnde manschap een schop tussen de benen. Victor. Hij wist een gekerm net in te houden, maar drukte zijn handen tegen zijn kruis. 'Patrouille.' Dat moest er nou net nog bij komen. Dag en nacht lopen veertig patrouilles wacht door de stad. Het donker is een gevaarlijk, dreigend iets. De meeste mensen blijven dan binnen. De tijd van dieven en boeven, van gewapende overvallen, verkrachtingen en ontvoeringen. Kwaad steekt er in elke burger. Dank zij ons is Plimuth een veilige stad. Gunnard gaat voorop. Het geeft ons alle drie een veilig gevoel, hem met zijn zwartgehelmde kop vóór ons te zien, de granaatgordel om zijn buik en zijn plopper losjes onder de linker arm. Vic en Vince komen achter hem, hun plopper stevig in de aanslag. Ik loop achteraan met de konektor op mijn rug. Ik ben de lijn met het hoofdkwartier. Ik draag twee hand wapens aan mijn granaatgordel. Er gebeurt niet veel op onze ronde. Een voorbeeld. Het is al donker, en wij lopen over Flakes Corner. Een dame, radeloos op zoek ergens naar. Schrikt eerst als wij er aankomen: de viriele slag van onze hakken, de imposante gestalte van Gunnard, en dan die ploppers. Symbolen bij uitstek van mannelijkheid.Ik word verkracht!' Ze dénkt niet werkelijk dat ze verkracht zal worden. Ze ziet nu wel dat wij milisten zijn op patrouille. Ze weet dat ze die beter kan vertrouwen dan haar eigen vent. Maar de aanblik geeft haar het gevóel van de vrees - of het verlangen, wie zal het zeggen - om verkracht te worden. Ze wil vlug de straat oversteken en struikelt. Victor schiet te hulp, helpt haar overeind en wijst haar de weg. Maar goed dat er militie is. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1990 | | pagina 22