MORGEN EN OVERMORGEN
Langzaam zocht de gepantserde bus zich een weg tussen de puinhopen van het
buitengebied. De zon ging juist onder, kopergeel, in een zanderige atmosfeer vol roestbruine
vegen, waarin de enorme griffioenen met lome vleugelslag rondcirkelden. Soms deden ze
een uitval naar de bus, die meteen reageerde met een mitrailleursalvo, zelden doel treffend.
De kinderen in de bus waren zwijgzaam, zoals altijd. Ze hadden een zware testdag
achter de rug en die had zijn sporen achtergelaten op hun bleke, vroegoude gezichten.
Vooral bij de kleine Lambert de Vries. Hij was een van de zwakkeren, voor wie elke testdag
een worsteling met de dood betekende.
Weggedoken zat hij in een hoekje achterin de bus, starend door een klein ruitje van
pantserglas, in gedachten verzonken. Vandaag had hij weer 3 punten verloren. Hij stond nu
op 12. Als het morgen slecht ging, kon het zijn laatste levensdag worden.
Hij rilde en sloeg het natuurkundeboek op zijn schoot open. Gelijkmatig geladen
lichamen stoten elkaar af, ongelijkmatig geladen lichamen trekken elkaar aan. Hij sloot zijn
ogen om het te repeteren, maar werd gestoord door het ratelen van een boordmitrailleur. Iets
groots bonkte op het dak van de bus en veroorzaakte lichte opwinding onder de kinderen.
Lambert keek door een achterruit en zag een gewonde griffioen klapwiekend achter de bus
neerkomen. Van alle kanten schoten hongerige soortgenoten in duikvlucht op hem neer.
Nog maar 12 punten. O god, wat was hij bang voor morgen. Zijn onderlip begon te
trillen. Gelijkmatig geladen lichamen trekken elkaar aan, o nee, stoten elkaar af. Tranen
welden in zijn ogen. Waarom was hij toch zo dom? Waarom duurde het zo lang voordat hij
iets onthield?
Zijn buurjongen, Jantje Schippers, zijn beste vriend, stootte hem aan.
"Gaat het niet?" vroeg hij.
"Nee, niet erg."
"Da's niet zo mooi."
"Nee. En dan die rotte hardloopwedstrijd. Daar hoef jij tenminste niet bang voor te zijn."
"Gelukkig niet. Maar van natuurkunde snap ik nog minder dan jij."
Aanzwellend motorgeronk maakte verder praten onmogelijk. De bus versnelde en bereikte
even later de ontsmettingssluis waar hij secondenlang bespoten werd voordat hij het
binnenterrein opreed.
Daar stapten de kinderen uit, vormden een gedisciplineerde colonne en marcheerden
onder aanvoering van hun leraar naar het hoofdgebouw.. Boven hen, op de transparante
koepel die het terrein overspande, zaten de lugubere silhouetten van de griffioenen. Vonken
knetterden regelmatig door de koepelwand, maar de ondieren trokken zich er weinig van
aan. Ze fladderden even op en namen meteen hun plaatsen weer in.
In de kale eetzaal schuifelden de kinderen in een doodstille rij langs het etensluik,
kregen hun nap voedsel aangereikt en gingen daarmee zwijgend in de banken zitten.
Toen ze allemaal zaten, ging de tv aan, zodat ze onder het eten de laatste propaganda-
berichten konden volgen. Iedere dag dezelfde apocalyptische beelden: de heldhaftige strijd
tussen mens en oprukkende monsters, de instortende stadskoepels, de dood, het verderf,
terwijl de commentator jammerde over de dreigende ondergang en de noodzaak van alsmaar
grotere inspanningen van iedereen.
17