SF
omdat ik al tien jaar niets meer van die man gelezen heb. "Wat doe jij in een panel over
Norman?" vraagt D. me, want mijn naam staat nog in het programmaboekje, en ze heeft een
gevaarlijk ondertoon in haar stem, zo'n beetje het schrille dat vooraf gaat aan een gezellige
echtelijk ruzie. In elke dimensie een ander liefje, net als de zeelui met hun havens, dat lijkt
me opeens wel wat. Ik heb spijt van mijn afzegging. Ik had wel eens willen zien of ze me in
een pad had kunnen veranderen. Ik denk van wel. Of in een kikker, die voortaan met bolle
ogen zou loeren naar alles wat maar een beetje vrouwelijk leek, smachtend naar de verlos
sende kus.
Aan één panel doe ik mee; het gaat over polder-sf. Ik afficheer me als gewoon een
schrijver die aloude verhalen over liefde en verlangen, leven en dood, in nieuwe jasjes
probeert te hijsen. Ik schrijf omdat ik iets kwijt wil, of misschien uit zelfbescherming, in een
streven naar zoiets als psychische autarkie. Het bedienen van een lezersmarkt is geen
hoofddoel. Ik zeg dat ik niet origineel kan zijn, omdat ik eeuwen van Europese cultuur in
mijn hoofd heb. Of misschien wel in mijn bloed. Ook D. heeft iets in haar bloed; ze doet er
verdacht luchtig over en ze eet bij de Chinees naast het Kurhaus een tweepersoons rijsttafel
bijna in haar eentje op.
"Welk deel van de wereld mag tegenwoordig van jouw aanwezigheid genieten?"
vraagt de oude Amerikaanse fan F.A. haar, na een leeftijdloze omhelzing midden op straat.
Regensburg. Die naam heeft niets met regen of magische zonnenschijn te maken. Hij komt
van Regina Castra, het oude Keltische Radasbona. Dat zal het zijn!
"Ze is de eerste vrouwelijk druïde van Duitsland," zeg ik. "En de jongste aller
eeuwen."
In het Mauritshuis zijn het de schilderijen die hdér bekijken, en zich uit jaloezie nog
kleuriger en rijker proberen voor te doen dan ze toch al zijn. Het lijkt alsof Jacob Olycan nu
elk moment uit zijn lijst kan stappen - iets wat ik al jaren heb zien aankomen. Ook Hals was
een magiër. Gauw loods ik D. mee naar de Rembrandts, jaloers op een bierbrouwer die al
meer dan drie eeuwen dood is. En gehoorzaam zweeft ze naast me mee. Haar halflange
krulletjesharen waaieren dartel rond haar hoofd, zilver oplichtend in de schuin binnenval
lende banen zonlicht. Ik voer een blonde vrouw aan mijn zij.
Een paar keer is zelfs de grote zaal geheel gevuld. Bijvoorbeeld bij de uitreiking van
Hugo Awards, de Oscars van de internationale science fiction. En op de laatste avond, bij de
fancy dress parade, een verkleedpartij. We volgen de toekenning van de weids benaamde
prijzen via beeldschermen in een ander zaaltje, waar we het rijk bijna alleen hebben. De
Armageddon-trofee gaat naar een verlegen meisje met een in zilvergrijze en zeegroene
helften beschilderd gezicht, een kleurig gewaad met opgestoken schouderkammen, een
zwevend aureool achter haar hoofd, en een soort toverstaf in de hand.
"Deze prijs had ik jou willen geven," zeg ik.
In vier dagen ben ik niet dichter bij een liefdesverklaring gekomen. Misschien iets
voor het Guinness Book of Records, afdeling understatements. En D. lacht haar parelende
klaterlach, misschien al wel de vierde of vijfde keer die dag, ik word verwend. Maar ditmaal
wordt de tinkelende klank verontrustend snel gesmoord in het pluche van de tientallen lege
stoelen om ons heen en in een raar soort glaswol waarmee mijn hoofd opeens volgestopt
lijkt en die ook mijn keel verstikt, en dan zie ik het: haar grijsgroene linkeroog heeft een
doffere tint dan het rechter, alsof het meer heeft gezien, meer heeft gehuild, meer duistere
dromen in bedwang probeert te houden.
12