SF komen. Of hoe D. het ook noemt of doet. Zo heeft ze ook mij naar zich toe getoverd, zegt ze. Een kwestie van lijnen uitzetten en bijbuigen, of zoiets. Of waren die lijnen er al? Ik begrijp het niet best, en probeer te doorgronden waar dat waas van droefheid in haar gezicht vandaan komt. Ze heeft het uit een boek geleerd, zegt ze. Niet uit Die Welt als Wille und Vorstellung, verklaart ze desgevraagd. Ze wil geen naam of titel noemen. Van iemand als L. Ron Hubbard, vermoed ik. Of misschien Linda Goodman, de astrologe. Want mensen die in Berkeley hebben gestudeerd, houden daar toch een tic van over. D. vertrouwt me niet, ze is bang dat ik haar zal uitlachen. Voor straf raad ik precies hoe oud ze is. Zeven jaar jonger dan ik; een magisch getal. Er is veel magie in de science fiction. De grootste misvatting over het genre is, dat het alleen maar toekomstverhalen zouden zijn, en dan nog enkel pulp over robots, ruimte schepen en berdreigende buitenaardse griezels. Wezenlijk voor de science fiction is niet de toekomst, maar de speculatie: hoe zou het zijn, als nu eens zus of zo... Als de mens de sterren had bereikt, en daar op buitenaardse beschavingen en bizarre technologie was gestuit. Als we konden reizen in de tijd: de toekomst zien, het verleden veranderen, linea recta terugkeren naar het Paradijs. Als computersoftware rechtstreeks kon worden gekoppeld aan de hersenen en het zenuwstelsel, bijvoorbeeld via kleine cassettes die je maar achter je hoofd behoeft in te pluggen. Als onze werkelijkheid er slechts één zou zijn uit de vele die naast elkaar bestaan, zodat je via een kiertje tussen de dimensies in een wereld kunt binnenglippen waar Columbus en Schopenhauer nooit hebben bestaan, waarin D. mij bemint, of waarin de slag van Armageddon zojuist is aangevangen. Of hoe het zou zijn als sommige mensen konden toveren en andere getraind waren als ridders, en als ze woonden in middeleeuws aandoende samenlevingen, op planeten met geen andere technologie dan die van zwaarden en ploegscharen, te midden van een kleur rijke flora en fauna, allerlei andere denkende wezens, en rivaliserende magische krachten. Het laatst genoemde subgenre, al jaren het meest populaire, wordt fantasy genoemd, of meer specifiek sword sorcery. De traditie gaat (via Tolkien) terug tot de Arthur- romans, met hun queeste naar de Graal, de eeuwige strijd tussen goed en kwaad, licht en donker, leven en dood. Fantasy-schrijvers hebben een voorkeur voor trilogieën, zo niet erger, en dat kan ook gemakkelijk, want de essentie van een queeste is dat ze nooit ophoudt. De Graal is het geluk, de Sterren zijn het Geluk, de andere tijd is het Geluk, de Stimulantia vanuit Software zijn het Geluk, andere Dimensies zijn het Geluk. Dort wo Du nicht bist, dort ist das Glück. En D. kijkt me aan met een determinerende blik, want ze is een paleontologe, wie had dat gedacht, en zelf droomt ze vooral van het versteende skelet van een Waldelefant in het natuurhistorisch museum van Halle, van opgravingen in een snikhete woestijn, van rindrijden op knalrode Yamaha's van 110 pk - zo een als ze me aanwees op de Grote Marktstraat - en toch vast ook wel van haar jeugd. En we mogen die dromen ook wel herinneringen noemen, want herinneringen zijn versterkte emoties, vond Proust al, zelfs al zijn het herinneringen die je zelf verzint. Voordl als je ze zelf verzint, en opschrijft. Ondertussen gaan in alle zaaltjes de lezingen en de paneldiscussies gewoon door. De meest aangekondigde sprekers komen niet opdagen, maar dat is gebruikelijk op Cons. Zelf ben ik onder andere ingedeeld bij een panel over John Norman - een schrijver die vrouw onvriendelijk wordt geacht, of zoiets - maar dat heb ik officieel en schriftelijk afgezegd. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1990 | | pagina 11