<- <L Vruchtdragende stroom, land afkalvend en aanslibbend, tussen grazige oevers zwellend en krimpend, zilte geliefde van mijn jeugd, ik trof je verminkt en misbruikt, de schreeuw van aalscholvers zwart boven gestorven water. Gezwollen als een rottend paardelijf bij hoogtij, bij laag water de smeerpijp uitgaand, doder dan dood getij, staat het water zwaar als zwaar water waaruit een zwerm meeuwen omhoogdrijft alsof ze zich loskermt uit een vuilstortplaats. LOU VLEUGELHOF 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1990 | | pagina 13