<- 6 Haastig verzekerde ik haar dat het maar een tijdelijke kwelling was, lastig maar niet onoverkomelijk. Dat hadden de militaire artsen mij gegarandeerd. Peinzend en half overtuigd keek ze me aan en zwom met lome slagen van me weg, bronstig gevolgd door enkele jongens die toevallig ook die kant op moesten. Ik nam me voor snel in het geheim zwemlessen te nemen, want dat ik vandaag of morgen door de mand zou vallen was duidelijk. Op een dag was Fina er niet. Ik had een tijd liggen wachten in de duinen en besloot tenslotte een wandeling te maken naar het Sloe, dwars door de schor ren en het het krekengebied. Het water kwam op, maar de vloedlijn was zo ver weg dat het nog uren kon duren dat de kreken volliepen. Ik trapte op lege vogelnesten, werd af en toe aangevallen door woedende meeuwen en ging na een uurtje zwerven aan de rand van een kreekje in het zand liggen. Ik trok mijn zwembroek uit en liet me uitgebreid door de zon verwarmen. Hier kon ik dat doen. Als ik dat op het strand zou wagen liep ik de kans bekeurd te worden, of minstens te worden uitgescholden door fatsoensrakkers. Mijn ogen vielen dicht en ik dommelde weg. Met een schok werd ik wakker toen ik iets kouds aan mijn voeten. Ik sprong overeind en zag tot mijn schrik dat de kreek al bijna volgelopen was. Mijn God, ik moest in slaap gevallen zijn. Tussen mij en de dijk waren nog minstens vier kreken. Diepe kreken die je zwemmend moest oversteken. Ik wist niet hoe ver de schor ren onder water kwamen te staan. Ik moest naar de dijk. De dijk was mijn red ding. In paniek greep ik mijn zwembroek. Weg zwembroek. Zachtjes door het wa ter gegrepen en gezellig met de stroom meegekabbeld. Dat ontbrak er nog aan. Ik sprong over de kreek en sopte een eindje door de zeekraal. De tweede kreek was een stuk breder en dieper. Ik liet me in het water zakken. In het midden kon ik mijn hoofd nog net boven water houden. Ik stond op het punt terug te keren toen ik voelde dat de bodem weer opliep. Hijgend beklom ik de andere oever en rustte even. Maar snel daarna rende ik gejaagd verder, richting dijk. Het was nog zo'n 200 meter. Een brede rivier versperde me de weg. Ik stapte aarzelend het water in en voelde al aan mijn benen hoe krachtig de stroom was. Ik was bang en dat is nou niet bepaald het ideale uitgangspunt om eens uit gebreid met jezelf te overleggen wat je mogelijkheden zijn. Lichtelijk wan hopig zwoegde ik door tot ik tot aan mijn lippen in het water stond. En toen hield ik het niet langer. De sterke stroom duwde me omver en voerde me mee de bocht om. Buitelend, spartelend, proestend en half stikkend probeerde ik bo ven water te blijven. Telkens als ik kopje onder ging zag ik in een flits beelden uit mijn leven in kleur passeren. Als een balletje buitelde ik in de bochten en elke keer als ik boven kwam gulpte ik in paniek om hulp. En net op het moment dat ik de moed wilde opgeven voelde ik grond onder mijn voeten. Ik greep in het wilde weg om me heen, kreeg een bos groeisel te pakken en lag opeens op de oever van de kreek, een heel eind van de plaats waar ik door de stroom was ontvoerd. Sterker nog: ik lag onderaan de dijk die ons mooie Zee land moet beschermen tegen de wrede zee. Kotsend en naar adem happend sleepte ik me door het gras. Toen ik tenslotte uitgeput overeind kroop stond ik oog in oog met fina. Haar koele spottende blik gleed langs mijn naakte lichaam, van schaamhaar naar schaamrood. De vele erecties die als uitroeptekens mijn bewegingen beperkten altijd als ik aan haar dacht waren treurig tot een nietige komma verschrompeld. In een poging haar blikken af te leiden maakte ik een zwak gebaar in de richting van de kreken 'Ik kom net uit de schorren.' Ze knikte kort. 'Ik heb je bezig gezien,' zei ze vlak. 'Je verdronk bijna.' 'Er staat een verrekt sterke stroom,' verweerde ik me. 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1990 | | pagina 39