-<L <L FINA De eerste keer dat ik Fina ontmoette viel ik bijna flauw van emotie. Het was juli 1961, ik was 18 en zij 24. Natuurlijk had ik wel vriendinnetjes op school, maar die verdwenen in rook toen Fina in beeld kwam. Het was de mooist-: meid die ik ooit had gezien. Ze liep soepel als een tijger, haar borsten ston den zo scherp afgetekend in haar badpak dat ik eerst dacht dat het nep was. Zt had lang zwart haar, een mysterieuze blik en een zwart badpak met zulk hoog opgesneden zijkanten dat ik nauwelijks de neiging kon bedwingen haar bij de heupen te pakken en zachtjes hitsige dingen in haar oor te fluisteren. Dat durfde ik natuurlijk van mijn leven niet. Daarvoor was ze te onaantastbaar. Opeens was ze er. Op het strandje bij Borssele aan de Westerschelde, waar ik met mijn vrienden in de duinen lag te zonnen. Ik was even weggeweest voor eer plas en toen ik terugkwam zei ze hoi en keek me recht in het gezicht. Haar ogen waren rechtstreeks uit Caraïbisch gebied geïmporteerd. Ik werd slap, zak te door mijn knieën en kreeg een nostalgisch gevoel tussen mijn benen. Fina had een brede belangstelling en wilde alles van ons weten. Ik had al sne. in de gaten dat haar grootste interesse uitging naar avontuurlijke en risico- volle beroepen. Aangezien ik me in die tijd toch al van het ene avontuur in het andere stortte kostte het mij weinig moeite haar een aantrekkelijke car rière voor te schotelen. 'Ik ga bij de Luchtmacht,' zei ik. 'Word jij piloot?' vroeg ze verrast. 'Zeker weten,' loog ik onbekommerd. Ik voelde dat ik beet had, nog voor ik een meter had gevlogen. Vanaf dat mo ment liep alles op rolletjes. Ik ging bijna elke dag naar het strand en kocht om indruk te maken een minuscuul tijgerzwembroekje. Het dragen ervan bracht me af en toe in grote verlegenheid. Ik heb wat op mijn buik gelegen, veinzend of er niets aan de hand was, terwijl ik nonchalant verzonnen verhalen opdiste over de toekomstige trainingen die ik moest ondergaan teneinde over enige tijd; zachtjes wiegend met de vleugels boven het strand te razen om vervolgens steil omhoogschietend als een stip in de oneindige blauwe hemel te verdwijnen. Opge togen riep Fina dan dat ze naar me zou wuiven met het bovenstukje van haar badpak. Het beeld dat ze daarmee opriep verhinderde me weer enige tijd een gemakkelijke gesprekshouding aan te nemen. Soms had ik het idee dat ze met op-, zet mijn hormonen aktiveerde, maar het ontbrak me aan de nodige moed mijn tij gervelletje uit te schoppen, me op haar ranke lijf te storten en beukend haar bekken te teisteren. Overigens was het ontbreken van moed niet de enige reden die me weerhield. Wi. waren namelijk nooit alleen. Altijd waren er wel vrienden in de buurt die toe vallig bij ons kwamen zitten en duidelijk dezelfde wensen koesterden. Het bleef bij dromen. Soms stelde Fina voor te gaan zwemmen en de hele horde voel-i de daar dan eveneens érg veel voor. Fina zwom als een dolfijn, ik als een hond. Beter gezegd: ik kon helemaal nie" zwemmen. Ik deed wel alsof, sprong zo macho mogelijk met mijn tijgerlook in het water en zorgde er voor steeds grond onder mijn voeten te houden. Met mijn armen maakte ik hevige zwembewegingen die leken op de crawl waarmee zwemkampioenen vaak wereldrecords laten sneuvelen. Om niet te verdrinken zette ik me dan met één been af op de bodem waardoor ik telkens een stukje opschoot. Vanuit de verte moet het wel wat geleken hebben. Fina zwom intussen even een marathon richting Breskens en als ze terugkwam en me vroeg mee te gaan naar dieper water verzon ik gauw een smoes. Kramp en eer. pijnlijke schouder waren de meest voor de hand liggende kwalen. Kwalen die ik koesterde om te voorkomen dat ze me ontmaskerde. Een keer vroeg ze me bezorgd of die ongemakken geen invloed zouden hebben op mijn carrière als piloot. Haastig verzekerde ik haar dat het maar een tijde- 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1990 | | pagina 38