HONT OF WESTERSCHELDE
Aan de wand van het klaslokaal
de gladde huid van de landkaart
gespannen tussen twee stokken,
waarlangs de vinger een weg zocht
door kreken en slikken van eiland
naar eiland over de diepgeul.
Deze dikke gespierde arm,
beaderd met blauwe lijnen,
dat is de stroom, zei de meester,
een zeearm met dubbele naam,
een man van oeroude adel,
de Hont of Westerschelde.
Hij spuugt met zijn brede kaken
een monding vol water de zee in,
hij blaft als een hond en vreet
aan de dijken, als de tierende reus
van de storm hem ranselt
en slaat met hondsdolheid
10