DE POLLENPEST Adembenemend neemt de zomer het land in. Prentbriefkaarten komen tot leven. Iedereen haast zich naar buiten en haalt diep in zon, bloemen, gras dat tot de einder holt. Alweer wenen mijn ogen, opnieuw snotteren, aaatsjie buiten adem ben ik van het ademhalen, ziek van het mooie weer. Elke zomer. Keer op keer beneemt de natuur mij de adem. In een stenen kooide ramen potdicht bekijk ik in ballingschap de zomer. Nog 140 keren slapen en dan komt eindelijk de herfst. Aaatsjie DANIEL BILLIET 19.06.88 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1989 | | pagina 7