Na de tweede wereldoorlog vindt er in ons land op allerlei
gebied een doorbraak plaats. Met name de Nederlandse kuituur
raakt minder geisoleerd. Voor de jeugdliteratuur betekent dit,
dat er een realistischer houding tegenover het kind wordt aan
genomen
De jeugdpoëzie die tientallen jaren verwaarloosd is, begint
opnieuw te bloeien en hoe
In 1950 debuteert Annie M.G. Schmidt met Het Fluitketeltje.
Haar poezie is een verademing. De versjes uit het Fluitketel
tje staan niet stijf van het metrum. In haar werk is plaats
voor onverwachte wendingen, dialogen, woordspelingen en
onzin. Van alle na-oorlogse schrijvers zal zij de meeste in
vloed gaan uitoefenen. In de strijd tegen de burgerlijkheid
is humor haar belangrijkste wapen.
Uit het volgend citaat blijkt haar afkeer van moralisme:
Ik wil niet meer, ik wil niet meer!
Ik wil geen handjes geven!
Ik wil niet zeggen elke keer:
jawel mevrouw, jawel meneer...
nee, nooit meer van mijn leven!
Ik hou mijn handen op mijn rug
en ik zeg lekker niks terug. (2)
Deze 'anarchistische' tendens zal zich in haar werk verster
ken. Haar toon wordt echter nooit bitter. De experts menen
dat haar verhalen vanaf 1970 complexer worden (Minoes).
Van de na-oorlogse generatie jeugddichters is ook Han Hoekstra
belangrijk. Zijn poezie trekt minder de aandacht dan die van
A.M.G. Schmidt, maar staat op een even hoog niveau.
Als het over het proza van na 1945 gaat moet zeker de naam
Jean Dulieu vallen. Hij sluit met zijn verhalen over Paulus
de Boskabouter aan bij de voor-oorlogse fantasieverhalen,
maar hij voegt er subtiele karakterschetsen aan toe.
Bij het proza voor oudere kinderen treden vooral Ann Rutgers
van de Loeff-Basenau en Miep Diekman op de voorgrond. Zij
vallen op door een realistische benadering van hun personages.
Zoals alle belangrijke na-oorlogse jeugdliteratoren houden
zij zich niet bezig met een onderscheid tussen jongens- en
meisjesboeken
In de jaren zestig komen vernieuwingen op het gebied van de
jeugdliteratuur traag opgang. Hans Andreus, die al in 1956
voor kinderen debuteerde, ontwikkelt zich steeds meer tot een
belangrijk schrijver (Meester Pompelmoes). Paul Biegel de
buteert met fantastische verhalen en zal een zeer omvangrijk
werk opbouwen (De kleine kapitein).
De kulturele revolutie van de tweede helft van de zestiger
jaren geeft aanleiding tot het vormen van het Schrijverscol
lectief met als leden o.a. Karei Eykman, Willem Wilmink en
Hans Dorrestein. Het collectief is maatschappij-kritisch en
vereenzelvigt zich met de leefwereld van het kind.
De schrijvers hebben veel kritiek op de volwassenen. Als be
langrijkste eis stellen ze aan hun werk: emotionele herken
baarheid
Het collectief schrijft ook teksten voor t.v.-programma's
(J.J. de Bom). Willem Wilmink is de meest pure dichter van
24