De eeuwwisseling had geen enkele invloed op de poezie der anar
chisten Zij betrachtten hetzelfde stramien en trokken aan de
zelfde snaren. Opvallende veranderingen vonden pas plaats in het
laatste jaar van de eerste wereldoorlog. Dan komt er een nieuwe
generatie anarchisten aan het woord, voortgestuwd op de grote
golf van het anti-mi1itarisme Zoals te verwachten viel, ont
stonden er tussen de ouderen en de jongeren wrijvingen. Die be
perkten zich niet tot de sociaal-ekonomische en politieke kwes
ties. De jongeren streefden naar een wisseling van de wacht.
Zij wensten de beweging te ontdoen van het mos en de roest uit de
vorige eeuw. Hun pogen slaagde maar ten dele. Die ouderen wisten
zich nog tientallen jaren te handhaven. Vanzelfsprekend kwam dit
tot uiting in hun gedichten. Het verschil tussen hun poezie uit
de vorige eeuw en die van rond 1950 was uiterst gering. Voor de
jongeren, die kennis hadden genomen van het werk der Tachtigers
inzonderheid van de socialisten onder hen, lag dat heel anders
De uitwerking hiervan werd vooral merkbaar in de jaren twintig.
Bedoelde jongeren publiceerden goeddeels in door hen zelf uitge
geven kranten en bladen. De bekendste zijn de maandbladen 'Alarm'
en 'De Moker'. De aktiviteiten der jongeren kenmerkten zich door
een grote heftigheid, niet zelden uitmondend in luidruchtigheid.
Dat kwam natuurlijk tot uiting in hen poezie. Van G. de Groot uit
Delft vond ik het korte gedicht 'Vrij':"Breekt de oude wetten
stuk;/Kerels, vecht voor je geluk!/Breekt uit slavernij je vrij,/
Mokert neer de heerschappij/Geen gebod en geen gebed /Vr 1 jen zijn
zichzelven wet./ Meesters niet en goden niet./Zingen fier een ei
gen lied,/Bouwen hoog het eigen lot./Geen gebed en geen gebod,/
Vrijen zijn zichzelven god!" Maar ook minder uitgesproken anar
chistische poezie krijgt zijn plaats. Zo dat van Jacques Krul. Uit
zijn lange gedicht 'Zondagavond' zijn hier de eerste regels:
"Regen/fijne regen weeft een doorzichtig glinsterend gordijn./
Een grauwe kerk ligt als een reusachtige versleten schoen, tegen
het trottoir gegooid./Een brutaal gebimbam breekt aanhoudend op
ons hoofd kapot./Zie, vrome karavanen voeren nu deftig hun wijze
god in eerbaar gemompel mede./De straten zijn rivieren."
En uit zijn eveneens niet korte gedicht 'Vrije Jeugd' haal ik hier
de derde strofe aan"Als een lachende zwemmer in de stroom/spe
lend in de golven/- immer afwisselende nomenten reeksenimmer ver
plaatsing van ritmische accenten - /spelend met 't noodlot,
lachend om bovennatuurlijke alweters/overstroomd van gedachten,
gevoe1ensge1uk- onzegbaar - /voort, voort op uw tocht/banden
verbrekend, wetten overtredend/vierend uw 1 evensfeestondanks de
farizeeers." Het andere opmerkelijke blad was 'De Moker' ('op
ruiend blad voor jonge arbeiders'), dat in zijn glorieuze bestaans-
periode met soms vijfduizend exemplaren uitkwam. De grafisch goed
verzorgde inhoud was rauw van toon. Behalve dat men het weigeren
van de militaire dienst eiste, sprak men zich omonwonden uit voor
het saboteren van het kapitalistische produktieproces en propa
geerde men het nemen van rijken. Ze weigerden te marchanderen en
waren trots op hun botsingen met de dienaren van het gezag. De in
het blad opgenomen gedichten spraken zich dienovereenkomstig uit.
Ik haal hier de eerste strofe van het gedicht 'Wij' van Theo Hars
man aan. "Wij zijn rebels, opstandelingen/Die 't schoone lied der
vrijheid zingen./Wij hebben vuur en hebben licht,/Wij weten onze
menschenplicht/Wij zwoeren af moraal en zeden/En zijn de wakers
voor de rede./Wij hebben lak aan wet en staat/En treden uit de
massa-maa t
13