hij draagt een oude zee om zijn hals
op zijn buik de waan van grijs diamant
een cirkelgang verwarmt zijn adem
in zijn houten hart kerft zich
nieuw onweer waarlangs
metalen paddestoelen druipen
3.
toen kwam de bode en hij proefde puin
plotseling ook brak het gebergte door
het landschap vloeide als een golf
o superieure maan
in je hand schrijf ik een witboek
en door de lucht wordt het zegel
van de dodenkop gezuiverd
maar toch nog verborgen achter pilaren
passeerden mensen die zich vragen stelden
de wouden vergaten hun groen verlies
bouwen wij dagen als kathedralen
het oude slot tekent een leeuwerik
en weigering brandt als goud
JAN BERVOETS
45