Maar De Beauvoir brengt die indrukken kordaat in verband met het interieur bij haar thuis en beschrijft dat uit voerig in categorieën die alleen volwassenen hanteren. En wat ze over zichzelf vertelt is zo algemeen, dat ze het had kunnen overschrijven uit een pedagogisch handboek. 'Ik keek, ik tastte ik leerde de wereld in warme geborgen heid kennen. Mijn ergernis groeit. Heb ik niet eerder gemerkt dat dit lege praat is? Het kindermeisje dat voor haar zorgde. De Beauvoir beschrijft haar zo: 'Jong zonder schoonheid en zonder mysterie, omdat zij alleen maar leefde - dat dacht ik althans - om te waken over mij en mijn zus, verhief haar stem nooit en mopperde ze nooit zonder een gegronde reden'. Nu, zo kijkt een kind niet, zo voelt een kind niet. Dit zijn geen ervaringen uit de, noodzakelijke intieme, verhouding tussen een kind en een verzorgster. Dit zijn ideeen van een volwassene. En wat voor ideeen! Het kindermeisje zegt de zin, durft haar mond niet open te doen, omdat ze jong is en lelijk en niet eens geheimen heeft. Dat lijken feiten en ge volgtrekkingen, maar het zijn toegedichte eigenschappen. De Beauvoir overweegt niet eens, al lijkt dat even, of de vrouw misschien niet meer in zich droeg dan zij als kind kon zien. Omdat het meisje eenvoudig is en niet mooi, durft ze zich niet te uiten. Zegt dat iets over haar of toch meer over de mensen voor wie zij werken moet? De Beauvoir lijkt zo kritisch ten aanzien van het milieu waar ze uikomt. Maar in zinnen als deze vind ik haar bekrom pen. Daar is ze een welopgevoed meisje, zonder de distantie die ze met de titel van haar memoires suggereert. En vooral zo'n zin zegt zo weinig. Wat is de reden tot mopperen? Wat voelde Simone? Wat ik lees vind ik niet overtuigend. Het is een pseudo-ob- jectieve beschrijving van haar kinderjaren, waarbij de her leving van gevoelens - en dan vooral die van afhankelijkheid, lijkt mij - gemeden wordt. Zo besteedt de schrijfster vier van de negen zinnen die de eerste bladzijde beslaan, om steeds weer te verklaren dat ze niet jaloers was op haar zusje. 'J'avais une petite soeur: ce poupon ne m'avait pas'. De andere zinnen staan bol van feitelijke informatie. Er wordt abstract, leven gesuggereerd, maar als ik probeer het geleefde te grijpen val ik in het niets. Het is lege taal, en hij is ook nog lelijk. Ik voel me verward. Zo slecht kan het toch niet zijn? Ik bedoel: ze is toch niet de eerste de beste. Alle interes sante vrouwen hielden toch van Simone de Beauvoir. Maar als ik verder blader door de verschillende delen van haar memoires, stoot ik steeds op hetzelfde. Op de derde pagina van haar autobiografie schrijft De Beauvoir dat ze 'het voorrecht van het kind voor wie schoonheid, weelde en geluk eetbare dingen zijn, hartstochtelijk heeft uitgebuit. 'Ze weidt uitvoerig uit over al wat zo lekker en aantrekkelijk was, wilde ik bijten in bloeiende amandelbomen en mijn tanden in de noga van de zonsondergang zetten. Tegen de nachtelijke hemel van New York staken de reusachtige nenonreclames voor mijn gevoel af als reusachtige snoepjes'. - 17 -

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1988 | | pagina 17