DAGBOEK
125
hangt in de Leidse senaatskamer was bijzonder geïnteresseerd in militaire genees
kunde. Hij was in Franeker geboren als zoon van een hoogleraar, daar had hij aan
vankelijk ook gestudeerd. Een glanzende carrière volgde en hij werd gelauwerd in
binnen- en buitenland. In 1786 was hij hoogleraar in Leiden geworden, eerst in
de botanische wetenschap, in 1791 in de medicijnen. In 1794 had hij een militair
hospitaal in Leiden opgericht, waar hij allerlei nieuwe opvattingen toepaste op het
gebied van hygiëne. Het gevolg was dat Brugmans een autoriteit werd op het
gebied van de militaire geneeskunde. Onder Napoleon bleef hij inspecteur-gene
raal van de militair-geneeskundige dienst.30 Bij wie kon vader De Jonge beter te
rade gaan dan bij hem?
Het vriendelijke antwoord zal hem niet meegevallen zijn. Hij suggereert exemp
tion-, vrijstelling te vragen bij de prefect en hem te verzoeken zich te mogen laten
vervangen door een andere dokter. Hoe haastig alles moest gaan, blijkt wel uit de
dag waarop Brugmans zijn adviezen gaf: 5 mei 1813. Toen was Bonifacius al ver
trokken.
Nog uit een ander document blijkt hoe Willem de Jonge alles in het werk heeft
gesteld om zijn zoon Bonifacius uit het leger te houden. Het stuk heeft wederom
de vorm van een ongedateerde nota, maar blijkt bij nader inzien een kopie van een
brief te zijn die (zoals in de tekst staat) pas eind juni 1813 verzonden is. Op dat
moment bevond Bonifacius de Jonge zich te Liegnitz (in Silezië) en is hij opgeno
men in het 3e legerkorps onder commando van Zijne Hoogheid de prins van de
Moskowa, maarschalk Ney.
In de brief wordt naar voren gebracht hoe hij een gerespecteerd en vooraanstaand
medicus in Middelburg is, hoe ernstig zijn carrière thans wordt onderbroken,
maar ook hoe zijn familie lijdt nu hij in het leger is, in het bijzonder zijn moeder
die een zwakke gezondheid heeft en ontroostbaar is. Vader Willem de Jonge deelt
mee dat hij het ontslag van zijn zoon uit het leger heeft gevraagd bij de minister
van de Oorlogsadministratie, subsidair toestemming hem te mogen remplaceren.
Op dat verzoek heeft hij helaas geen antwoord gekregen. Deze brief is door de heer
Jogghems aan generaal Jansse verzonden en in het Nederlands door de maire van
Zierikzee, de eerder genoemde Van Adrichem aan de heer Appelius gestuurd, met
het verzoek om steun.31
Met 'generaal Jansse' bedoelt De Jonge: Jhr. Jan Willem Janssen (1762-1838), een
beroepsmilitair die een grote carrière maakte, voor, maar vooral tijdens de Bataafse
Republiek. In 1800 was hij secretaris-generaal bij het ministerie van Oorlog, daar
na enkele jaren gouverneur-generaal van de Kaapprovincie, in welke hoedanigheid
hij het bestuur der kolonie van de Engelsen overnam. Van zijn imposante en veel
zijdige politiek-bestuurlijke en militair-bestuurlijke loopbaan kan hier alleen ver
meld worden dat hij na zijn periode als gouverneur op Java, in dienst van
Napoleon kwam. Na de Franse tijd was hij onder Koning Willem I als luitenant-
generaal belast met het personeel. Over hem staan wel mooie stukken in
Nederlandse, Franse en Engelse naslagwerken, maar een Nederlandse biografie
ontbreekt.52 Via deze Jogghems moet deze Janssen - die ten tijde van de brief (mei-
juni 1813) in het Noord-Franse Mézières commandant van de 2e militaire divisie
was - dus een poging doen de zoon van Willem de Jonge uit de dienst te krijgen.
De Jonge was niet de enige die Janssen inschakelde: ook de ouders van de gardes
d'honneur wisten hem te vinden. Colenbrander nam in zijn befaamde