de lucht is hier soms wat onzuiver door de verdamping uit de poelen op het
land, en nogal scherp door de nabijheid van de zee, en doordat er weinig
bomen en geen bossen zijn. Daardoor wordt de lucht hier door de pest
niet zo gauw vergiftigd, maar als zij er komt, is zij des te erger en blust
moeilijk uit, evenals hard hout, dat niet gauw brandt en langzaam uitgaat.
Nog enige aan Zeeland gebonden uitingen zijn deze In deze streken
hoort men het ruisen van de zee, als het water afvloeit of weer begint
op te komen, meestal als na noordenwind een zuidelijke wind ontstaat.
De Zeeuwen horen op een mijl afstand dit geruis, en weten daardoor al
drie dagen tevoren dat er slecht weer zal komen. Vroeger was de Schelde
veel nauwer; in 100 jaar heeft het eiland Schouwen wel 3000 juk (een juk
is circa een halve ha) land verloren aan de zee.
In vele tuinen op Schouwen gedijen laurieren (Laurus nobilis) verwonderlijk
goed in de vruchtbare kleigrond. Zij dragen langwerpige, gladde zwarte
bessen, die even geneeskrachtig zijn als de laurierbessen, ingevoerd uit
warme landen, waar deze boom thuishoort. In een strenge winter vriest
een laurier op Schouwen bovengronds wel eens geheel af, maar in het
voorjaar komen dan uit de wortels meestal weer nieuwe spruiten te voor
schijn. Om vorstschade aan de wortels te voorkomen is het nuttig de grond
onder de boom met een laag stro en as te bedekken. In Zierikzee (Lib. IV,
Cap. 4cum in civitate Ziricea telluris beneficio in earn proceritatem
assurgat, ut duarum decempedarum altitudinem superet) is een exemplaar
van meer dan 20 voet hoog, omgeven door een dicht struweel van wortel
opslag (in het Zeeuws „waterschoten" genaamd), dat men vooral niet moet
afsnijden, want het beschermt de wortels tegen bevriezing. Dat in Brabant
en elders in de Nederlanden geen of slechts onderontwikkelde, onvrucht
bare laurieren voorkomen, schrijft Lemnius meer aan de lichte zandige
bodem toe dan aan het klimaat.
Lemnius noemt vijf manieren van zoutwinning in pannen ingedampt zee
water, zei- of ziltzout uit zoute grond of modder (darinkdelven), boye uit
Frankrijk en Spanje, clijn- of clinczout, en braetzout. Verder wijdt hij aan
dacht aan een aantal vissen en andere zeedieren cabbeliau, schellvisch,
spierinck, pricken, zeewolf, gaernaert, creeften, mosselen, oisters, cruycken,
ook snoeck, elft, harder, steur, paling, en zalm, die van Engeland en
Schotland uit de grote rivieren opzwemt, en in zeewater groeiende planten
zoals crabbequaet, zoutenelle e.a., ook de algen beschreven door Dodo-
naeus, die Lemnius gevraagd heeft specimina hiervan te sturen.
Naast zijn gehechtheid aan Zeeland tekent zich bij hem een zekere ani
mositeit af jegens Brabanttwee jukken land brengen hier meer oogst
voort dan vier jukken in Brabant; te roemen is in Brabant de zachtheid van
de lucht en de vastheid van de grond, in Zeeland de jaarlijkse telling
van het inkomen en de opbrengst van de grond, waarvan het spreekwoord
komt „Brabantsche lucht, Zeeusche renten".
De verhandeling over de Zeeuwse eilanden werd later nog zó verdienstelijk
gevonden, dat zij gedeeltelijk werd opgenomen in Batavia lllustrata, ge
redigeerd door P. Scriverius, 1609, herdrukt in 1650 L. Lemnii, De Zelandis
suis commentariolus.
De Miraculis is voorzien van twee registers, de Index rerum et sententiarum
en de Index capitatum, terwijl ieder hoofdstuk vooraf nog een korte samen-