den achter den rug en van daar het zoo vurig verlangen en elkander
toeroepen naar dien dag.
Dan veel heb ik ook aan de indrukken, op die gronden verkregen, te
danken. Nimmer zou later op zooveel in betrekking daartoe mijne aan
dacht gevestigd zijn geweest, had ik nimmer daarop verkeerd. Nu bleef
de loop van geulen en kreken met hunne holle en bolle kanten daarvan
mij steeds bij en ik begreep later, over die dingen dieper nadenkende,
zelfs de oorzaak van hunne wijze van ontstaan in mijne gedachten.
Steeds was het mij duidelijk, waarom tegenover den aanloop van het getij
ook steeds verhoogingen van den grondslag vallen waar te nemen, hoe
neren of tegenstroomingen ontstaan en hoe ouder ik werd, hoe helderder
het mij was, dat in onze over eeuwen ingepolderde gronden, van dat
alles ook nog de indrukselen of de verschijnselen moeten aanwezig zijn en
wat deze alsdan tot ons zeggen, is moeilijk aan anderen over te brengen.
Thans hecht men aan zoodanig verkregen indrukken niet meer. 't Is
geen blijk van geschooldheid daarover te kunnen spreken. Men ziet de
jeugd zich liever inspannen met de oplossing van algebraische voorstellen
en andere dergelijke zaken. En toch hoe bezwaarlijk is in het eenvoudige
leven gelegenheid te vinden voor eenige toepassing daarvan. Dan, terug-
keerende tot mijn verhaal, ik kon nu alleen des winters nog naar school.
En dit geschiedde of had plaats tot op mijn twaalfde dan ook getrouw. Lan
ger schoolbezoek voor rekening van het Armbestuur werd niet toegestaan.
Toch had ik op dat punt nog veel op mijne zuster voor, die haar school
bezoek geheel had moeten opofferen aan de verzorging van mij. En toch,
ook zij was belangstellend naar veel. wat de wereld ten deze voor het
menschdom verstrekt had. Allerlei schoolprenten, allerlei liederen bracht
zij bijeen en wat heb ik het door haar verzamelde dikwijls moeten lezen
en verklaren, ook dan, wanneer mijne zinnen veelal op wat anders geves
tigd waren. Vooral met ..Des Sultans Dochter", een waarlijk schoon lied,
oorspronkelijk van Tonis Hermans van Wevershoef, maar tijdens de
Hervorming grootelijks gewijzigd, heb ik veel moeite gehad om haar dat
ten deele van buiten te doen kennen.
VI.
Op mijn dertiende jaar trad mijne zuster in het huwelijk met een
voorman, onder wiens leiding of opzicht jaarlijks tal van gemeten
meekrap werden verbouwd. Haar man was J. Heystek Az.1). Ik werd
toen niet meer belast met het hoeden van vee, met het sprokkelen van
1) Te ColijnspJaat gehuwd met Elizabeth Hollestelle 15 Maart 1845.
61