Art. 5. 3. 10 komt mij zeer belangrijk voor. Zowel de eigenaar van het
oeverland als de eigenaar van het water kunnen aan de grensversehuiving
tengevolge van aanwas of afslag een einde maken door een vastlegging van
de grens uit te lokken. Zijn beide partijen het over deze grens eens dan
geschiedt de vastlegging bij notariële akte. Kunnen partijen het niet eens
worden of weigert een der partijen mee te werken dan kan de andere
partij op zijn kosten een bepaling van de grens volgens de oeverlijn aan
de rechter vragen. Door inschrijving van de akte of van het vonnis wordt
bereikt dat latere afslag of aanwas geen invloed meer heeft op de eigen-
domsgrens. Uitgaande van het nieuwe begrip omtrent aanwas is dit
volkomen logisch: wanneer de grens tussen land en water uit de openbare
registers met zekerheid blijkt kan men de aanwasregel immers niet meer
verdedigen met een beroep op de onzekerheid van de grens. Het nieuwe
art. 5. 3. 10 lijkt mij, vooral in verband met de in uitvoering zijnde delta
werken, voor de staat van groot belang. Deze is nu immers in staat de
oeverlijn te doen vastleggen en verdere aanwas ten gunste van de oever
eigenaar in het deltagebied tegen te gaan. Aanwas die bijvoorbeeld door
peilverlaging van het water zou ontstaan.
Men zou geneigd zijn te veronderstellen dat het ambachtsheerlijk recht
van aanwas of, zoals ik het genoemd heb, het recht op alle nieuwe
gronden op deze wijze ook tot staan kan worden gebracht. Deze ver
onderstelling is naar mijn mening niet juist. Art 5. 3. 10 bepaalt immers
dat de grens volgens de oeverlijn door de rechter kan worden vastgesteld.
Onder de oeverlijn wordt in een gebied waar eb en vloed optreden verstaan
de lijn van normaal hoogwater (art. 5. 3. 12). Voor de particulier geldt
deze lijn op het moment van de constatering als eigendomsgrens tussen
het perceel oeverland en het perceel water. In het voorgaande hebben wij
echter gezien, dat de ambachtsheer ook het beschikkingsrecht heeft
over de slikken, de gronden die beneden de normaal hoogwaterlijn vallen.
In dit recht wordt hij gehandhaafd door art. 5. 3. 7 van het ontwerp dat
het vermoeden uitspreekt dat de staat eigenaar is van de stranden van de
zee (de strook tussen de lijn van normaal laagwater en de lijn van normaal
hoogwater, of bij duinen de duinvoet). Evenals in art. 577 B. W. worden
verkregen rechten dus geëerbiedigd. Aan weerszijden van de lijn van nor
maal hoogwater bestaan in dit geval dus geen twee partijen maar slechts
één. Het beschikkingsrecht van de ambachtsheer eindigt waar de slikken
eindigen. Maar de rechter is niet bevoegd deze grens vast te leggen omdat
hij deze bevoegdheid alleen heeft ten aanzien van de oeverlijn. Ook het
nieuwe B. W. zal, in de vorm van het ontwerp, het ambachtsheerlijk recht
op alle nieuwe gronden niet aantasten.
41