25
b.v. eene zaak geheel anders beschouwde dan in 1577. In het
middeleeuwsche Zeeland hadden de grondbezitters de macht gehad,
als wier vertegenwoordigers de ambachtsheeren optraden, ten
slotte in de meeste gevallen alleen de bisschop van Middelburg
als ambachtsheer van Oostkapelle, en de markies van Yeere. De
steden hadden van lieverlede meer beteekenis gekregen, en door
de omwenteling van 1572 was de schaal te hunnen gunste over
geslagen. Art. 38 van de regeeringsinstructie van 1574 bepaalde
uitdrukkelijk, dat de steden Yeere en Vlissingen in de Staten
van Zeeland en van Walcheren de plaatsen van den bisschop en
den heer van Veere zouden innemen. In den zomer van 1577
moet dan voorloopig overeengekomen zijn, dat de graaf van Bdren
wederom als Eerste Edele zitting zoude hebben, en tevens de
steden Veere en Vlissingen. De onzekerheid en het gebrek aan
consequentie in de behandeling van den Zeeuwschen adel is
uitvoerig beschreven door Jacob van Grijpskerke, 't Graafschap
van Zeeland, naar wien ik hier verwijs; het betoog van dien
schrijver zou voortreffelijk geweest zijn, indien de notulen van
de jaren 1577 en 1578 tot zijne beschikking gestaan hadden;
nu bevat het eene lacune, maar nochtans heeft Van Grijpskerke
doorgrond dat de onderlinge jaloezie van de steden de beteekenis
van den staat van den Eersten Edele hebben vergroot t).
De steden van Zeeland vormden één stand of staat, konden
dus niet de Staten verbeelden; ook het platteland moest ver
tegenwoordigd zijn. Een analoog geval had men in Holland,
waar men aannam, nog in het eerste gedeelte van de 17de eeuw,
dat de Ridderschap de kleine steden en het platteland represen
teerde. Daar verder van ouds de adelstand als voornamer dan
de burgerstand beschouwd werd, kreeg de vertegenwoordiger van
den Eersten Edele de voorstemming en de leiding in de Staten
vergadering. De steden gunden hem deze eerder dan een uit
hun midden -). Voor d§ Zeeuwen was het echter een bedenkelijk
1) T. a. p. blz. 383.
2) Notulen, 16 September 1577„om te precaveren die usurpatie van die van
Middelburch, ende tot dyen fyne dat zijne Excellencie zoude willeu yemanden com
mitteren tot 's lauts coste als Eerste Edele op de naeste dachvaert ter Gouwen
geleyt, om aldaer ende elders te beletten die voorscreven usurpatie".