DE KOMMERVOLLE TOESTAND
DER WATERING CAD ZAND
OMSTREEKS 1720-1731
DOOR
DR. J. DB ÏIULLU.
Van al de langs de zee gelegen polders van Westelijk Zeeuwsch-
Vlaanderen voeren er voor het tegenwoordige weinig of geen een
zoo lichten strijd om het bestaan als de Watering van Cadzand.
Dat ook zij eenmaal om het hoofd boven te honden heeft moeten
kampen op leven en dood kan men zich thans tenauwernood meer
verbeelden. Zulk een tijd nochtans heeft zij gekend in den aan
vang van de 18e eeuw. Wij kunnen ons van haar worsteling
in die dagen een denkbeeld maken wanneer wij bij een auteur,
die omstreeks 1751 schreef, het volgende lezen: „de Oostduin
(van Cadzand), die zig aan den kant van de Noordzee met eenen
hoek uitstrekte, was voor omtrent vijfentwintig jaaren nog een
half uur gaans breed, te rekenen van 't land tot aan de zee;
doch het strand en de duin zelf zijn sedert zo merkelijk afgenomen,
dat er tegenwoordig van de duin naauwelijks iets meer overig is.
De diepte nadert allengskens den wal van 't land. De zwaare
dijk, dien men hier in 't jaar 1719 tot eenen slaaper gelegd
hadt, wordt nu dagelijks van de volle zee bespoeld"
1) Tegenwoordige staat (Amst. 1751) XII blzz. 470, 471.