95
gescheept, voor zoover ze niet verder op werden vervoerd, dien
dans. En daar het vestigen van een tol in de Wielingen blijk
baar tot de onmogelijkheden heeft behoord 1), was voor den
landsheer het vestigen van den stapel te Middelburg en het heffen
van een zeker recht daarvan een zeer begeerlijk middel, deze
lacune in zijn tolsysteem te corrigeeren. De stad aan den anderen
kant verkreeg, afgezien van de direkte financiëele bate, die zij
er door genoot, het voordeel dat voortaan de overscheping der
vreemde koopmanschappen niet op de Walchersche reede, maar
binnen haar haven zou geschieden.
Het „recht," dat voor het overschepen moest worden betaald
en dat door stad en landsheer gelijkelijk zou worden genoten,
was het pond- of cancelioengeld 2), waarvan de cijfers over de
periode, gedurende welke het geheven is, nl. tot 1464, ons in
de Zeeuwsche rentmeestersrekeningen en in de stadsrekeningen
zijn bewaard 3). En al mag men Sxeller 4) toegeven, dat men
uit deze simpele gegevens geen statistiek van het Middelburgsche
handelsverkeer kan berekenen, daar „de administratieve controle
destijds nog zeer onvolkomen was en de integriteit der ambtenaren
niet boven verdenking, zoodat er veel aan den landsheerlijken
tol en daarmee aan onze waarneming onttrokken bleef" en daar
er bovendien steeds veel geprivilegieerden en vrijgestelden waren,
men overschatte aan den anderen kant het gewicht dezer bezwaren
toch niet. Het is toch wel aannemelijk, dat de fouten constant
zijn geweest, en dus voor de vergelijking van jaar tot jaar worden
gecompenseerd; een statistiek, uit deze gegevens bewerkt, heeft
1) Vgl. t. a. p. p. 27.
2) Zie hiervoor vooral t. a. p. p. 28.
3) De reutraeestersrekeuingen van 1381 tot 1392 verautwoorden eveneens reeds
het poudgeld vermoedelijk was dat een extra-belasting, die de landsheer van den
wolstapel genoot. De stadsrekeningen vermelden sinds die van 1396/97 de ontvangsten
„van den pontghelde, dat die vremde luden gheven hier in der stede, die ons liefs
gheduchten heere porteren niet en ziin, 1 gr. van den pont gr., daer die rentmeester
van tsheren wegheu die heift of ontfanct eude die stede tauder helft" ook die van
1399/1400, 1403/4, 1404/5 (de andere ontbreken) verantwoorden dezen postde op
brengst bedroeg resp. 3 lib. 10 sc., 2 lib. 8 sc., 6 lib. 15 sc., 18 lib. 4 sc. 8 gr.
Misschien is er dus reeds in deze jaren van vestiging van den stapel te Middelburg
sprake geweest, en gaf het privilege van 1405 bevestiging daarvan.
4) Snellek, t. a. p. p. 31.