87
lakenhandelaars met hun produkt hierheen In 1400 bezochten
zij de stadsregeering en verzochten verlof hun lakens uit Engeland
te mogen aanvoeren en „bi grooten te vercoopeue" 2); in 1404
waren zij te Middelburg gevestigd en deden vandaar uit aan
Brugge weten „dat si gherne tlandt van Vlaendre bezoeken souden
met haren goede ende coopmanscepen in alsoverre, als si paysi-
velick ende vrij onghelet wesen mochten" 3). Niettemin voegden
zij zich ook te Middelburg wonderwel. In 1407 meldden zij
zich weder bij de wet aan en „begeerden poynten ende articlen
te hebben van der stede" 4); dat zij daarin naar wensch slaagden,
bewijst het privilege van 1408, waarbij graaf Willem aan den
„ghemeyn coopman uut Englant" vrij verkeer in zijn landen en
met name te Middelburg toestond 5). Talrijk zijn dan ook in
1408 en volgende jaren de Engelschen, die op een of andere
manier met de Middelburgsche wet in aanraking kwamen
Ruimer voorrechten nog stond de graaf hun in 1414 toe; zij kregen
het recht alle onderlinge geschillen zelve te berechten en hij
beval zijn officieren, hen bij de executie der vonnissen behulp
zaam te zijn 7). Tegelijk gelastte de graaf de regeering van
Middelburg en andere steden, „dair die ghemeyn cooplude uut
Enghelant in toecommenden tijden commen zullen te legghen"
hun blijvende vestiging was dus weer opgeheven hun geen
„eaucioenteykin of tollenbrieven" te geven, waarmee zij uit het
land zouden mogen trekken, tenzij zij eerst een bezegelde cedulle
brachten van een van hun hoofdlieden 8). En in 1424 stond
de regeering van Middelburg hun een vrijgeleide toe, waarbij
hun vrij verkeer in hun stad werd toegestaan 9). Toch was het
Engelsche verkeer in de Nederlanden niet onderbroken. Toen
1) Zie voor de Engelsche lakens te Middelburg in het begin der 15e eeuw ook
boven p. 57.
2) Kestkloo, t. a. p. p. 230.
3) L. Gilliodts van Severen, Inventaire des archives de Bruges III p. 467.
4) Stadsrekeuing 1407/8.
5) Schanz, Euglische Handelspolitik II no. 1 (p. 160).
6) Men zie de stadsrekening van 1408 eu volgende jaren, passim.
7) Schanz, t. a. p. II no. 1 (p. 159).
8) T. a. p. p. 160. In 1421 werden deze privilegiën bevestigd, zie t. a p. p. 161.
9) T. a. p. p. 577 (no. 211).