77
zouden zij na jaar en dag mogen verkoopen, zonder verhaal;
wanneer iemand een pand opeischte, dat zij beweerden niet te
hebben, zouden zij op hun woord worden geloofd, evenals bij
klacht over het ontvangen van valsch geld; hun schuldenaren
mochten zij doen gijzelen totdat zij hun hadden voldaan. Viel
moet hun werkzaamheid op prijs zijn gesteld, dat hun zoo excessieve
voorrechten werden toegestaan
Op een eigenaardigheid dient nog de aandacht te worden ge
vestigd. Terwijl in de tweede helft der 15e eeuw de te Middel
burg gevestigde Lombarden ook Italiaansche namen dragen en
van velen hunner wordt vermeld, dat zij uit Piemont herkomstig
waren, overwegen bij de in 1374 en 1397 vermelde Lombarden
de Nederlanders. Misschien moet dit met Fokkeu t) aldus
worden verklaard, dat zij „agenten of compagnons van een
grooter, algemeen gezelschap van Lombardiërs waren, 't welk in
de Nederlanden gevestigd was" ook zou men kunnen aannemen,
dat de algemeene benaming van „Lombarden" aan allen werd
toegekend, die geldhandel dreven.
Hoe veelbelovend voor de toekomst het aanvangend verkeer
van al deze naties binnen Middelburg ook was, hun belang wordt
door dat van de Engelschen verre overtroffen. Vóór wij echter
tot de beschrijving van de ontwikkeling van het Engelsche
verkeer binnen Middelburg vóór den Bourgondischen tijd over
gaan, dient eerst hun positie ten opzichte van Holland en Zeeland
in het algemeen met een enkel woord te worden aangestipt.
Gelijk met het oog op de geografische verhouding tusschen
beide landen vanzelf spreekt, heeft reeds zeer vroeg verkeer
tusschen ons land en het daartegenover gelegen eilandenrijk
bestaan. Maar onze kennis omtrent de oudste tijden is uiterst
gering. „Hoewel wij mogen veronderstellen, dat de handel tusschen
Noord-Nederland en Engeland vrij groote afmetingen aangenomen
had, weten wij nagenoeg niets van den aard ervan", zegt
Dr. Poelman voor den Merovingischen tijd 2). Toch is reeds
1) T. a. p. p. 12.
2) H. A.. Poelman, Geschiedenis van den handel van Noord-Nederland gedu
rende het Merovingische en Karolingische tijdperk ('s-Grav., 1908) p. 48.