177
zoo ver ik weetgeene menschen vergood doch de Grieken
bewezen die eer aan hunne koningen wetgevers en uitvin
ders van nuttige kunsten en gelijk een der ouden zegt
vulden zij den hemel met menschen. Behalve deze overvloei
den de tempels en publieke plaatsen van rivier-, bosch-, tuingo
den en diergelijken.
De Romeinen zamelden alle ongerijmdheden van Egypte en
Griekenland bijéén en voegden er eene ontelbare menigte van
goden bij welker herkomst zij zelfs niet kenden en waar de
verstandigen den spot mede dreven.
Die zich de moeite gegeven heeftdeze stof wat nader in te
denken zal met mij bevonden hebben dat iedere natie hare
eigen oorspronkelijke afgoden had of ten minste in het vervolg
gemaakt heeftnaarmate zij het nut van deze of gene zaak
waardeerden of met verwondering deswegens waren ingenomen.
Dus zal men mij hier ook wel willen toegevendat onze
afgodische vooroudershoe blind en dom zij ook geweest zijn
nogtans verstand genoeg kunnen gehad hebben om zichzelven
voorwerpen van godsdienstigen eerbied te verzinnen ofschoon
zij misschien hier of daar op voorwerpen konden gevallen zijn
aan welke andere natiën om gelijke reden ook vereering toe-
bragteu maar daaruit volgt nietdat het ééne volk zijne god
heid van het andere ontleend heeft.
historie van Jupiter en andere zoogenaamde godheden zamenstellen en toonde
daarin uit gedenkstukken, die hem echt voorkwamen, aan, dat zij menschen
geweest waren, die zich bij het volk verdienstelijk hadden gemaakt en des-
wegens vergood waren. .Men zie Lactaktius in InstittLI, C 9.
Eene andere secte van geleerden ouder de Heidenen vond in de namen en
eigenschappen der godeu niets anders als allegorien en raadselachtige afteeke-
ningen der natuuren zij hadden beiden gelijkmits zij maar onderscheid
maakten tussehen de oorspronkelijke godheden en die, welke van elders aange
nomen of met vreemde godsdieustpligten opgeschikt waren.
Caesak getuigt ergens van de Galliërswier zeden en godsdienstpligten
1,ij van nabij waargenomen had dal zij alléén die Godheden vereerden welke
zij konden zien en door wier weldaden zij oogenschignlijk geholpen werden
Archief lVe. dl. le. st. 1