94
tloeli eene uitlioling van den steen in liet midden van lict
bovenvlak is op te merkendie met afloopende geulen in ver
band staat, zoo als ik nog onlangs mij daarvan heb overtuigd.
Zoodanige geul vindt men nu ook zeer duidelijk op den
steen onder Serooskerke; zij bestaat in eene verlaging van den
steen in het midden tot op ongeveer 1,5 palm van den rand
der oppervlakte, loopende over de lengte, en 1 el, 4 palm,
8 duim lang, eindigende in een niet ronden maar vierkanten
kuil of kuiltje van ongeveer 1 palm lengte en breedte met
eene diepte van 1,5 tot 5 duim J); en het zijn dan ook voor-
namentlijk deze kenmerken, die mij den Monolieth als een of
fersteen doen beschouwen. Hij behoort ongetwijfeld tot de
kleinste van die soort, zijnde die van de Yuursche 43 duim
langer en omstreeks 15 duim breeder, doch men neme daarbij
in aanmerking, dat de steen zelf niet uit Walcheren afkom
stig kan zijn, en dus daarheen heeft moeten vervoerd worden,
hetwelk met te veel moeite in die overoude tijden zal gepaard
zijn geweest om hem niet zwaarder dan hoogst noodzakelijk
was te nemen 2).
Mag men het er dan voor houden, dat de Luijcxberg wer
kelijk voor de eerste bewoners dezer eilanden tot offerberg
tijdens de aloude eerdienst heeft gediend, zoo zal het niet on
belangrijk zijn nog een blik te werpen op de daarbij of daarin
gevonden voorwerpen, ter beoordeeling, of die met voorschre-
vene bestemming zijn overeen te brengen, of wel daarmede
in strijd zijn.
Eene groote menigte van beenderen van paardenrunderen
en schapen, tanden van wilde zwijnen, eenige onherkenbare
voorwerpen van ijzer, waaronder er kunnen zijn die tot de
offerdienst behoord hebben, (zoo als b. v. de sikkel) komen
Zie de bijgevoegde afbeelding.
2) Onder het afdrukken van dit stuk is mij bekend geworden dat bij
oude bewoners van Serooskerke de overlevering bestaat, dat de bewuste steen,
vroeger op den Luyexberg heeft gelegen en van daar naar het dorp is ver
voerd geworden.