17
Behalve deze Suzanna-steenera bezit het tienootschap nog
de volgende
Judith aan Uolophernes het hoofd afslaande. Men ziet
eene fraaije en opengeslagen Legertent. Een bejaard maar
forsch man ligt te bed. Eene vrouwmet tot op de voeten
nederhangende kleederen, slaat hem met een krom zwaard in
den hals. De steen is waarschijnlijk dezelfde, die door den
Heer Leemans bl. 15, no. 17, is beschreven, doch die te
veel geleden haddan dat alle de voorwerpen bepaaldelijk
konden worden onderscheiden. Van hier dat hij geene be
paalde verklaring durfde wagen, maar toch helde tot de ge
dachte aan Josef en Potifars huisvrouw. Onze steen integen
deel zeer duidelijk zijnde laat geen den minsten twijfel over,
of hij verbeeldt Judith en Holophernes.
Een mandie iets schrijft. Een arend reikt hem den inkt
pot toe. Deze steen is een geschenk van den Heer P. van
Damme en volgens overleveringmede uit de grondslagen
van het Huis te Britten herkomstig (1). Hij verbeeldt stellig
den Evangelist Johanneswiens zinnebeeld de Arend is:
gelijk de Koe of Stier van Lucasde Leeuw van Marcus, en
een Jongeling of Engel van Matthaeus. Hij behoort dus tot
een stel van vier (2)en ik heb de eer U een tweeden van dat
stel aan te bieden. Hij stelt Matthaeus voor, schrijvende in
een boek of rol. Naast hem staat een Engel. Voorts eenig
hoornwerk. De Heer Leemans beschrijft t. a. pl. onder no.
(1) Notulen van 30 November 1773.
(2) Bekend toch zijn de Verzen door van Wijn uit het HSS. van
Wülercimus uit zijn boek over de vier Eucingeliën aangehaald ("Huisz.
Leven II bl. 363 seqq.)
Ilic Mcittheüs agens hominem generaliter implet.
Marcus ut alta fremit vox per deserta leonis.
Jura Saeerdotum Lucas tenet ore juvenci.
More volans aquilae verbo petit astra Johannes.
O