Optocht van rederijkers te Middelburg, circa 1785-1786 Daniel Veelwaard, naar Jan Arends, 1785, collectie Rijksmuseum.
Zoals ook andere Middeleeuwse
corporaties lieten rederijkers horen
en zien wat hun doelstellingen waren.
Elke kamer had een naam en een
blazoen, en dikwijls droegen de leden
een ambtsgewaad in de kleuren van
de kamer. Hun blazoen werd op houten
panelen geschilderd en toonde vaak
de drie elementen die het maatschap
pelijke ethos, de geestelijke inspiratie
en de intellectuele pretentie moesten
verbeelden.
Toneelspel was een belangrijk onder
deel van de rederijkersactiviteiten,
omdat ze daarmee hun kennis aan
anderen konden overbrengen.
Maar er moest ook geld in het laatje
komen. In de katholieke tijd waren er
nog processies waar wat mee te
verdienen was, en na de Opstand
werden er wel feesten georganiseerd
om militaire successen te vieren. Ook
particulieren en instellingen konden
de kamers verzoeken een spel op te
voeren of een voordracht te doen.
Maar financieel waren de rederijkers
toch vooral afhankelijk van bijdragen
van leden en steun van de overheden.
Oprichting van de Arnemuidse kamer
Het oudst bekende blazoen van de
rederijkerskamer van Arnemuiden is van
1578, maar het is mogelijk dat de kamer
al langer bestond. In een verzoek om
steun van het stadsbestuur uit 1580
wordt namelijk geschreven dat de
kamer wenst 'weder comen te beene'.
Dit betekent dat er nieuw leven in
geblazen moest worden, wat twee jaar
na de oprichting wel erg vlug zou zijn.
In dat jaar komen er maar liefst drie
verzoeken om financiële steun. Deze
drie rekesten aan het stadsbestuur
zijn in rijm opgesteld, en dat maakt
ze uniek, want van andere rederijkers
kamers is nooit zo'n rekest in rijm
gevonden.
In dit verzoek om steun noemen de
rederijkers zich 'beminders der conste
deser stede der Retorica cleyn ende
groot jonck ende out'. Zij doen hun
verzoek 'omdat wy alle vilainige
schouwen maar duecht leeren'. Alle
slechte zaken schuwen ze dus en ze
onderwijzen de deugd. In het rekest
komen we ook het zinspreuk van de
kamer tegen: 'Plompe van verstande'.
Dat devies verwijst naar het feit dat de
rederijkers nu nog ongeletterd zijn
maar door de kunsten te beoefenen
zich willen ontwikkelen.
In een ander rekest aan het stads
bestuur raden de rederijkers aan
om de kamer te ondersteunen omdat
het eervol is voor een stad om een
rederijkerskamer te hebben: een
echte stad kan niet zonder rederijkers.
Het stadsbestuur van Arnemuiden was
daarom dan ook bereid de kamer
financieel bij te staan omdat een
rederijkerskamer een stad meer
aanzien gaf.