Van Zeeuwse puierek
en padderdoelekes
V x
YY
"Vangen Zeeuwse
kinderen nog veel
puujeiers?"
6
kikkervisje
De lente is in aantocht en omdat ontspanning in deze coronatijd wat
beperkter is, gaan veel mensen nu wat meer wandelen. In 2021 staat
het Landschap trouwens in de kijker in het themajaar 'Ode aan het
Nederlandse Landschap'. Misschien hoog tijd om ook eens wat aandacht
te besteden aan wat er in het talige landschap nog te zien en te leren is.
Koele kikkers
Van puibedden en puivekken
4»
N X
O
puilonke
Staarten en koppen
Een puit in de keel
Slot
Wat denkje bijvoorbeeld van kikkers, kikkerdril en
kikkervisjes? De Zeeuwse kinderen van nu vangen
wellicht minder kikkervisjes dan hun oma's en
opa's in hun kinderjaren. Er zullen er ongetwijfeld
ook veel minder zijn dan toen, maar toch nog
voldoende om er eens aandacht aan te besteden.
Kikkers zijn een beschermde diersoort, je mag
ze dus niet vangen. Kikkers leggen na de paring
gemiddeld twee- tot drieduizend eitjes. Vanaf
eind maart vind je kikkerdril in de sloten.
De kikker heet nu in Zeeland ongetwijfeld overal
kikker, maar vijftig jaar geleden was dat woord nog
niet ingeburgerd. Onder invloed van tv en radio,
maar ook door voorleesboekjes wordt kleine
kinderen zelfs in een dialectsprekend gezin al vlug
geleerd dat dat springerige beestje uit de verhalen
een kikker heet. Vroeger zei bijna iedereen nog
puit in Zeeland. Dat klonk behalve in Oost-
Zeeuws-Vlaanderen trouwens overal als puut,
de ui wordt immers als uu uitgesproken in het
grootste deel van Zeeland. Weinig variatie dus,
maar dat geldt niet voor de eitjes van de kikker.
In het Woordenboek der Zeeuwsche Dialecten
staan zeven verschillende benamingen voor
wat we in het Nederlands kikkerdril noemen.
Een aantal daarvan vinden we ook in de enquête
die professoren uit Gent, samen met P.J. Meertens
in de jaren dertig hebben opgevraagd voor de
Reeks Nederlandse Dialecten (RND).
De Reeks Nederlandse Dialectatlassen bevat
meer dan een kwart miljoen dialectzinnen uit
Nederland en Vlaanderen, die tussen 1923 en
1982 verzameld zijn op initiatief van de Gentse
professor Blancquaert. De fonetische
transcripties zijn nu digitaal beschikbaar
gesteld door onderzoekers van de Universiteit
Gent op www.dialectzinnen.ugent.be. Ook die
van Zeeland kunt u daar vinden.
Het eerste deel is altijd puute, puude of puuje en
op Overflakkee ook kikker. Het tweede deel van
de samenstellingen is bed, eiers, nest, vekken, dril
en kwal. Het gemakkelijkste woord is puujeiers op
Walcheren, West-Zeeuws-Vlaanderen en Land
van Axel, de eieren van de kikker dus. De andere
toevoegingen hebben misschien iets meer
toelichting nodig. Op Zuid-Beveland komt
bijvoorbeeld bedde voor en nist. De brij met eitjes
wordt hier voorgesteld als een nest of bed waarin
de eieren rusten, zoals dat bij vogels het geval is.
Dril (zowat overal in Zeeland) en kwal (op alle
eilanden behalve Walcheren en Noord-Beveland)
verwijzen naar de geleiachtige, trillende massa.
Dril is verwant aan trillen. En ook de kwal kennen
we als een geleiachtig iets. En wat met vekken
op Walcheren? Vekken is niet zo bekend in de
Nederlandse dialecten, zeker nu niet meer.
Het is de meervoudsvorm van veek en/of vaak.
Ook deek zou hetzelfde betekenen. Het verwijst
in Zuid-Holland en Zeeland naar vuil in de sloot,
of naar kroos. De oorspronkelijke betekenis van
zowel deek als veek is 'bedekking van het water'.
Het woord is elders niet of nauwelijks bekend.
Het is wel bewaard gebleven in plaatsnamen.
Sint-GUfte
dikkop, dikkopje
dikkopper
donderkopje
kikkervisje
oepadoel, oepadoeletje
padderdoeletje
X puidekop, puidekopje,
puitekop, puitekopje, puitkop,
puitkopje, puitskop, puitskopje
puidoel, puidoeletje
puijong, puiejong
Na enige tijd veranderen de eitjes in kikkervisjes of
dikkopjes. Die heten in Zeeland vaak dikkopje, net
zoals in de standaardtaal, maar ook puutevisje,
puukopje, staartkikker en staertpuut zijn bekend.
Het diertje ziet er immers uit als een visje met een
dikke kop en een lange staart. Allemaal uiterlijke
kenmerken die in de naamgeving naar voren
komen. Puujejong is ook duidelijk, het wordt
opgegeven in Aardenburg. In Oost-Zeeuws-
Vlaanderen hoor je aan de grens met Vlaanderen
ook (h)oekedoeleke, puidoeleke of padderdoeleke,
een woord dat vooral in het Waasland bekend is.
De etymologie van dit woord is niet helemaal
duidelijk, maar doel verwijst wellicht naar iets
ronds, of het is afgeleid van een werkwoord dat
'zwellen' betekent, wat ook op iets groots wijst.
De grote ronde kop van het visje is immers wat
het meest opvalt. Puidoeleke en pad(der)doeleke
zijn misschien de oudste vormen waaruit vormen
als oekedoel, hoofddoelhoepedoel enz. zijn
ontstaan. Oekedoeleke is daarvan de meest
bekende en verspreide vorm, die dus ook in Oost-
Zeeuws-Vlaanderen gebruikt werd, In Koewacht
en Heikant geven ze ook puilonke op. Waar dit
lonke vandaan komt is niet duidelijk. Ook in
Stekene kennen ze dit woord. Elders in Vlaanderen
komen ook woorden voor met -lompe of -loemer.
Zuiddorpe kent potsekop, waarin pots alweer
verwijst naar een dikke kop. Die namen komen ook
voor in de dorpen over de grens met Vlaanderen.
Donderkopje komt verspreid voor in Zeeland, maar
ook daarbuiten. Het is eigenlijk de larve van een
soort pad, maar voor de eitjes en visjes worden
puiten en padden door elkaar gebruikt.
We kennen de kikker - en vroeger puit - ook in
de uitdrukking een kikker/puit in de keel. Dit wordt
gezegd wanneer iemand schor is. Maar de kikker is
ook nog bekend in enkele andere uitdrukkingen.
Wanneer iets onmogelijk is, bijvoorbeeld omdat er
niet voldoende geld is, wordt in heel Zeeland wel
eens gezegd dat een puit geen pluimen heeft, dat
je van een puit geen pluimen kunt trekken, datje
geen puit kan pluimen (met de uu-uitspraak
natuurlijk). Goedereede zegt: Plok is pluimen van
een puit. Wilje toch het onmogelijke proberen dan
kan je zeggen: hij zou een puit het vel afdoen. En
met padden moetje ook opletten, want je krijgt
voor een puit een pad in de plek of je komt van een
puit op een pad betekent datje er niets mee
opschiet, want datje nog iets slechters krijgt dan
je al had. De puit is ook nog te herkennen in de
boze geest die in waterputten woont. In Zeeland
wordt hij meestal Jan Haak genoemd, maar ook
(h)akepuit is bekend. In Aardenburg heet hij
Jan (h)akepuit, in Biervliet en Colijnsplaat gewoon
(h)akepuit. Het Land van Axel gebruikt naast
akerpuit (aker=emmer) ook (h)akepuit. Uiteraard
klinkt puit afhankelijk van de plaats waar je bent
als puut of pui.
De kikker vormt ook mooi vergelijkingsmateriaal.
Je kan bijvoorbeeld zo blij zijn als een puit die poten
krijgt, je kan zo arm of zo kaal zijn als een puit, maar
ook zo moe als een puit. Ten slotte kun je ook zitten
kijken als een puut op een kluit of op een stoppel.
Die stoppel herinnert misschien welaan het kwa-
jongensspel van vroeger, waarbij een stoppel in de
aars van de kikker werd gestopt om de kikker op
te blazen. Dergelijke spelletjes leer je misschien
beter niet meer aan je (klein)kinderen. Een
verouderde uitdrukking die hetzelfde betekent
is kijken als een puit op een meebed, een bed van
meekrap. Maar wie weet nu nog wat dat is?
Ben je nog eens aan de wandel, denk dan niet
alleen aan het Landschap zelf, maar ook aan het
talige erfgoed dat hier zomaar te vinden is. Geniet
van het landschap en alle mooie woorden die
daarbij horen.
Veronique De Tier
24
ZEEUWS ERFGOED
nr, 12021
nr. 12021
ZEEUWS ERFGOED
25