UITGELICHT
In De Spuije wordt het ontstaan en de
organisatie van hetGoese politieapparaat
tot 1970 besproken door Albert L. Kort. Het
Nederlandse politiestelsel is voor een groot
deel van Franse herkomst. Commissarissen,
agenten en Koninklijke Marechaussee, ze
verschenen na de inlijving van Nederland
in het Napoleontische Keizerrijk in 1810.
De ordehandhaving was tot begin
negentiende eeuw in handen van gerechts
dienaren, nachtwachten, kolfdragers en
klapperlieden, die onder leiding van de
schout hun dagelijkse rondes liepen. Zwaar
was hun taak niet. Over de handhavers in
Den Haag is geschreven dat "zij met hooge
hoeden van glimmend gerimpeld leer op
't hoofd, een stokje in de hand en een vrij
onschuldig sabeltje opzij, orde en rust op
hun dooie gemak konden bewaren".
In de steden was een deel van de burgerij
georganiseerd in schutterijen, vaak een
voortzetting van de schuttersgilden die in de
Franse tijd waren opgeheven. Het stedelijk
gezag kon in nood een beroep op de leden
doen. De Franse bezetting bracht ingrijpende
veranderingen. Een machtenscheiding werd
doorgevoerd waarbij wetgevende,
uitvoerende en rechterlijke macht strikt
gescheiden waren. De orde op het platteland
werd gehandhaafd door veldwachters, in
de steden kregen commissarissen, agenten
en dienaren van politie het voor het zeggen.
Goes kreeg in 1811 een politiecommissaris en
twee agenten. Al in 1813, direct na het vertrek
van de Fransen, werd het commissariaat
weer afgeschaft en kwamen de agenten
onder de burgemeester te staan. Beide
Goese agenten bleken niet tegen hun taak
opgewassen te zijn: er waren al spoedig
klachten over verregaand plichtsverzuim.
In 1817 misdroegen de agenten zich tijdens
de jaarlijkse kermis buiten proporties. Het
kwam niet tot een definitief ontslag maar
de klachten bleven komen. Het kleine aantal
politieagenten, de geringe eisen die aan
het ambt werden gesteld, het ontbreken van
dagelijkse leiding en een duidelijke taak
omschrijving stonden efficiënt functioneren
in de weg.
Een kermisoproer in 1833 bracht dit duidelijk
aan het licht. In verband met een dreigende
cholera-epidemie en het besmettingsgevaar
had het stadsbestuur voor dat jaar de kermis
afgelast. Omdat het bestuur de ontstane
onlusten niet de baas kon, werd een beroep
gedaan op militairen uit Fort Bath. Toen die
arriveerden waren de 'oproerkraaiers' al naar
huis vertrokken!
Het stadsbestuur besefte dat een
verbetering van het politieapparaat nood
zakelijk was. In 1834 werd een eerste stap
gezet door de aanstelling van een politie
commissaris. Die aanstelling was geen
garantie voor kwalitatieve verbetering van
de politiemacht. Dit bleek onder andere toen
in 1845 twee agenten op het matje werden
geroepen omdat "zij zich beiden bij
vernieuwing aan plichtsverzuim in de
waarneming van hunne functien hebben
schuldig gemaakt en laatstgemelde daar en
Straatdiefstal bron: Karakterschetsen, 1841, collectie HMDB, De Spuije, voorjaar 2020.
boven, zich aan verregaande dronkenschap
overgeeft". Er waren altijd genoeg kandidaten
voor de baan van politieagent. De meeste
sollicitanten waren arbeider, ambachtsman
of winkelier. Ook waren er mensen met een
militaire achtergrond, die waren soldaat,
grenadier of schutter geweest. Velen gaven
in hun sollicitatiebrief toe dat het hen vooral
om de centen ging: van de f 300,- die een
politieagent in Goes rond 1845 verdiende,
konden ze in hun eigen beroep alleen maar
dromen.
De gemeentewet-1851 van Thorbecke had
grote gevolgen voor de gemeentelijke
politiedienst. Iedere gemeente moest
namelijk een politiereglement vaststellen,
waarin bepalingen over het aantal agenten,
hun jaarwedden, kleding en bewapening
waren opgenomen. Goes kreeg naast een
commissaris, zeven agenten: drie agenten
van de 1ste en vier van de 2e klasse. Ook
moest er een duidelijke instructie voor het
politiepersoneel komen. Hoewel de
burgemeester als hoofd van de politie over
de benoeming van agenten ging, was het
de raad die het laatste woord had over de
vaststelling van het aantal agenten en hun
jaarwedde. Het salaris werd vastgesteld op
f 350,- per jaar. Burgemeester Blaaubeen
liet weten dat het belangrijk was dat de
Goese politie een eigen ruimte kreeg die
permanent bemand was, en al in 1854 werd
een politiebureau gevestigd op de hoek
van de Grote Markt en de Korte Kerkstraat.
derhalve ook in de dagen en uren van rust,
wanneer zulks vereischt wordt, beschikbaar
wezen". Kom daar maar eens mee in 2020!
De uitbreiding van het aantal agenten en
het vaststellen van een instructie, waarin
een duidelijke taakomschrijving voor het
politiepersoneel was opgenomen, hebben
ongetwijfeld bijgedragen tot een verbetering
van de politiedienst. Klachten zoals die zich
in de eerste helft negentiende eeuw
regelmatig hadden voorgedaan, leken
na 1850 steeds minder voor te komen.
De politieagenten zelf kwamen wel met
klachten. De meesten vonden dat ze veel te
weinig verdienden. Burgemeester Blaaubeen
was het met die klachten eens, maar zolang
er geen uitbreiding was van taken, zag de
raad geen reden om het salaris te verhogen.
Pas in 1874 besloot de raad om de wedde
van agenten 1e klasse met f 100,- te
verhogen. De agenten 2e klasse moesten
tot 1877 wachten voordat hun salaris werd
verhoogd.
Tegelijkertijd met het politiereglement
verscheen de instructie voor het politie
personeel in Goes. In deze uitgebreide
instructie was de taakomschrijving van de
agenten tot in de puntjes vastgelegd. Een
van de bepalingen was dat "Agenten der
Eerste Klasse noch op eigen naam, noch
op naam hunner vrouwen of huisgenooten
eenig ander beroep of nering mogen
uitoefenen", en: "De agenten worden geacht
in gestadige dienst te zijn en moeten
Grote Markt in Goes laatste kwart negentiende eeuw
bron: De Spuije, voorjaar 2020.
nr. 2 2020
ZEEUWS ERFGOED
31