braken en bovendien konden ze nauwkeurig worden
afgewerkt, waardoor onder meer een scherpe snede
ontstond. Dat het exemplaar uit Kapelle slechts op enkele
plaatsen is gepolijst, wijst erop dat de voorbewerking niet
helemaal goed gelukt is. Of misschien vond men het
voldoende dat alleen het snededeel gepolijst was.
De grijze vuursteensoort wordt vaker op neolithische vind
plaatsen in de Scheldevallei aangetroffen. De herkomst is
helaas niet goed te achterhalen. Het meest voor de hand
liggende herkomstgebied is het zuiden van het huidige België.
Rest nog de vraag hoe de bijl in de tuin te Kapelle terecht
kan zijn gekomen. Er zijn geen gegevens bekend over de
herkomst van de grond in de tuin. De vinder wist te
vertellen dat op die plek in het verleden een kleine vijver
was gelegen. De steen kan dus door eerdere graaf
werkzaamheden van een grotere diepte zijn gekomen.
Volgens de bodemkaart van Zeeland bestaat de bodem uit
kreekruggrond, wat kan betekenen dat de bijl in het
verleden is verspoeld. In elk geval is het een bijzondere
vondst voor Zeeland en voor Kapelle in het bijzonder. Er
zijn slechts enkele vondsten uit de nieuwe steentijd op Zuid-
Beveland bekend. Vermeldenswaardig zijn een gepolijst
bijltje uit de omgeving van de vliedberg van Coudorpe en
een vuurstenen pijlpunt uit de omgeving van Kruiningen.
Strekdammen
Intussen had de Provincie Zeeland ook plannen om in het
onderzoeksgebied acht nieuwe strekdammen aan te leggen
ten behoeve van een opwaardering van de natuurwaarden
in het gebied. Immers, al het slik verdwijnt nu met
medeneming van alle bodemflora en -fauna; vogels kunnen
niet meer in het gebied foerageren. De strekdammen
moeten zorgen voor een aanwas van slikken en bodem
leven. Daarom is vanaf juni van dit jaar de focus verplaatst
naar een inventariserend veldonderzoek ter plaatse van de
aan te leggen strekdammen en de daaromheen liggende
werkgebieden voor de aanleg. Het veldwerk daarvoor is
inmiddels afgerond.
Op de strekdamlocaties is nu met meer dan vijftig boringen
de ondergrond in kaart gebracht. Daaruit blijkt dat de
locatiekeuze voor de laatmiddeleeuwse bewoning bewust
lijkt te zijn geweest. De bewoning bevindt zich op de plaats
van een opduiking van de dekzandrug van Rilland, waar het
veenpakket het dunst is.
In de werkgebieden zijn ook karteringen van vondsten en
sporen uitgevoerd. De aangetroffen sporen in de
werkgebieden zijn allemaal ingemeten. Daaronder bevinden
zich resten van een terp, een klein houten gebouw, diverse
verkavelingssloten, sporen van akkers, moerneringsputten
en -kuilen en van vier verschillende visweren. Met
uitzondering van de visweren zijn die sporen in de late
middeleeuwen te dateren, vanaf de dertiende eeuw, tot het
gebied uiteindelijk na de stormvloeden van 1530 en 1532
niet meer werd bedijkt. De visweren dateren van na 1532,
toen het cultuurlandschap was veranderd in een buitendijks
slikkengebied.
Sinds 2003 is in Zeeuws Erfgoed regelmatig aandacht
besteed aan de archeologische vondsten op de noordoever
van de Westerschelde bij Rilland. Vanaf het moment dat een
groot deel van het slikkengebied werd aangemerkt als een
terrein van archeologische waarde, hebben vrijwilligers in
de archeologie van de AWN het gebied gemonitord en
hebben archeologen van de SCEZ belangrijke vondsten
vastgelegd. In het najaar van 2017 kwamen er berichten dat
de erosie in het gebied erg hard ging en dat er onder meer
twee nieuwe (woon?)terpen tevoorschijn waren gekomen.
Overleg met de gemeente Reimerswaal leidde dit voorjaar
tot het opstellen van een Programma van Eisen voor een
langjarig onderzoek van het gebied in de vorm van een
archeologische begeleiding, om de vele resten te
documenteren. Met het vastleggen van de zichtbare
waarden werd in april van dit jaar in opdracht van de
gemeente Reimerswaal en met instemming van
Staatsbosbeheer begonnen.
Zeeuws Erfgoed 26 december 2018 04