De O-13 gereed voor tewaterlating op 18 april 1931 (fotograaf onbekend, collectie Gemeentearchief Vlissingen).
William Denny and Brothers. Samen met de Nederlandse
luitenant ter zee Paul Koster zorgt Hay ervoor dat de O-1
een succes wordt. Het is Hay die contractueel wordt vast
gelegd om de toekomstige bemanning op te leiden.
Op 1 januari 1904 is het eindelijk zover, de bouw van de
toen nog zo genoemde Luctor et Emergo begint, zonder
feitelijke opdracht van de Koninklijke Marine, al zijn er
afspraken gemaakt over overname bij goed functioneren.
Iets meer dan een jaar later, op 5 juli 1905, wordt zij te
water gelaten en in de daaropvolgende maanden
afgebouwd. Het is maar een bescheiden bootje met een
maximale lengte van iets meer dan twintig meter en een
tonnage van 105,3 (boven water) en 124,5 ton (onder
water), met een topsnelheid onder water van zeven knopen
en een capaciteit van tien man. De bewapening bestaat
uit een 45 centimeter lange torpedobuis. De eerste proef
vaarten zijn geen doorslaggevend succes, maar dankzij
de inspanningen van Hay en Koster wordt het een goed
varende en duikende duikboot. Op 21 december 1906 wordt
ze bij de Koninklijke Marine in dienst gesteld als de
Hr.Ms. O-1 en ze doet dienst tot 1920, waarna de sloop volgt.
De Schelde wordt inmiddels behoorlijk belemmerd in haar
exportplannen. Contractueel zit zij vast aan de EBC, dat
bovendien een overeenkomst sluit met Whitehead in Fiume,
waarbij afspraken worden gemaakt wie wat mag bouwen.
Eigenlijk is De Schelde in de boot genomen. Behalve voor
de Nederlandse staat mag niets worden gebouwd zonder
toestemming van EBC en/of Whitehead. Dit belemmert
de Schelde-directie overigens niet om in de beginjaren
de markt te verkennen. Zo tracht men onderzeeboten te
slijten in Zuid-Amerika, in de Scandinavische landen,
in Griekenland en zelfs in België! Belgische autoriteiten
worden uitgenodigd om naar Vlissingen te komen, maar
tonen geen enkele belangstelling hiervoor. Paul Koster is
inmiddels naar Fiume afgereisd en neemt en passant een
deel van het ervaren Vlissingse scheepsbouwpersoneel
mee. Koster is directeur van de onderzeebootafdeling in
Fiume maar blijft zich bemoeien met de gang van zaken
bij De Schelde en werpt zich op als onderhandelaar. Hoe
een en ander te rijmen is met zijn nieuwe werkgever blijft
onduidelijk. Saillant detail is dat Koster in Fiume de Deense
marineofficier Oluf Aarestrup opvolgt, dezelfde officier
die eerder een duik met de toen nog Luctor et Emergo
meemaakte en verantwoordelijk was voor de oprichting
van het Deense onderzeebootwezen. Koster wordt
uiteindelijk vertegenwoordiger van de EBC in Europa en
ontpopt zich tot een ware wapenhandelaar.
De KMS groeit uit tot hofleverancier van duikboten voor
de Koninklijke Marine, aanvankelijk nog steeds op basis van
buitenlandse ontwerpen. Overigens werden deze ontwerpen
wel op maat toegesneden voor het Nederlands gebruik.
Nederland had behoefte aan twee typen duikboten,
namelijk een voor de (Europese) ondiepe kustwateren en
een voor het gebruik in haar koloniën en dan met name
Zeeuws Erfgoed 5 september 2018 03