Europees Erfgoedjaar:
over landschappen, routes en linies
2018
EUROPEES JAAR
VAN HET CULTUREEL
ERFGOED
Het jaar 2018 is Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed. Elke maand staat in het teken van een
ander thema. In het vorige nummer van Zeeuws Erfgoed trapten we het jaar af met de eerste drie
maandthema's. Ditmaal zijn de thema's van april, mei en juni aan de beurt: Gemaakt landschap,
Europese routes en Verdedigingslinies.
Gemaakt landschap
De Oosterschelde en het 'gemaakte' landschap van Sint Philipsland (foto Joop van Houdt, Beeldbank Rijkswaterstaat).
eEumpeForCu.ïurp
Het thema van de maand april was op het lijf van Zeeland
geschreven: gemaakt landschap. Het Zeeuwse landschap is
immers voor een belangrijk deel door mensenhanden tot
stand gebracht. De bevolking realiseerde grote bedijkingen
in de vorm van polders maar ook kleinere landschaps
elementen, zoals stelbergen en hollestellen.
Delen van het oudste landschap komen in het zuiden van
Zeeuws-Vlaanderen in de vorm van dekzandruggen nog
aan de oppervlakte. Later ontstonden slikken en schorren
en een duinenrij. Achter de lage duinen vormde zich
uiteindelijk een dikke veenlaag, waarop in de eerste eeuwen
voor Christus mensen gingen wonen. Zij groeven greppels
en sloten om de afwatering te verbeteren en legden op
sommige plekken dijkjes aan om zich tegen de zee te
beschermen. Vanaf ongeveer 200 na Christus rees de
zeespiegel en werden grote gaten in de duinenrij geslagen.
De bewoners van het binnenland trokken weg. Nu ontstond
een deltagebied met eilanden.
Toen zich eind zesde eeuw een flinke laag klei had afgezet
op het voormalige veengebied raakte het gebied opnieuw
bevolkt. De dichtgeslibde stroomgeulen ontwikkelden zich
tot kreekruggen, waar de bevolking akkers, boerderijen en
wegen aanlegde. Daar ontwikkelden zich ook de dorpen.
De laaggelegen, natte poelgebieden tussen de kreekruggen
waren in gebruik als gras- en hooiland. Watergangen en
uitwateringssluizen gingen hier de overlast van het
binnenwater tegen.
De bevolking legde vanaf de elfde eeuw dijken aan om zich
tegen het water te beschermen. Deze bedijkingen werden
gevolgd door ringdijken waarmee een grotere kern werd
ingesloten. Zo kreeg Walcheren in de twaalfde eeuw
een ringdijk. In de buitendijkse schorrengebieden
werden vluchtplaatsen (stelbergen) aangelegd, alsmede
hollestellen, bekkens met regenwater die dienden als
drinkplaatsen voor het vee.
Buiten het oudlandgebied werd nieuw land aangewonnen.
Het Eiland van Cadzand werd al in de twaalfde eeuw
ingepolderd. Elders kwamen vanaf de dertiende eeuw
'offensieve' bedijkingen voor. Door stormvloeden en
inundaties gingen in de vijftiende en zestiende eeuw
grote oppervlakten land verloren. Veel ervan werd daarna
teruggewonnen. De jonge klei die er was opgeslibd was
uiterst vruchtbare landbouwgrond. De nieuwe polders
Zeeuws Erfgoed 7 juni 2018 02