Hugenoten in Zeeland
Vanaf het eind van de zestiende eeuw trokken vanuit Frankrijk protestanten weg. Hugenoten streken
ook in Zeeland neer, allereerst in Groede, Aardenburg en Sint-Anna ter Muiden. Hun komst heeft
sporen nagelaten in onder meer de streektaal, familienamen en volkscultuur.
De eerste Franstalige vluchtelingen die om geloofsredenen
naar het noorden vluchtten, kwamen al aan het eind van
de zestiende eeuw. Belijders van het gereformeerde geloof
waren bevreesd voor vervolging door het katholieke bewind
van de Spaanse koning Filips II en vooral de komst van
Alva in 1567 vormde aanleiding om elders hun heil te
zoeken. Toen het westen van het huidige Zeeuws-
Vlaanderen begin zeventiende eeuw door prins Maurits
was bevrijd, trokken protestanten vanuit de zuidelijke
gewesten van de Republiek naar dit gebied. Vanaf 1617
kwamen de vluchtelingen onder meer naar Groede en
Aardenburg en tussen 1635 en 1640 belandde een grote
groep uit Calais in Sint-Anna ter Muiden. In Groede
stichtten de Franstalige vluchtelingen een eigen kerk.
Nadat de Franse koning Lodewijk XIV in 1685 een streep
had gezet door het Edict van Nantes vluchtten grote
aantallen Hugenoten naar de Republiek. Protestanten
waren in Frankrijk niet langer vrij om hun geloof te belijden.
Ze werden ontslagen uit openbare ambten en omdat ze
ook geen lid meer mochten zijn van een gilde was het velen
onmogelijk geworden om een ambacht uit te oefenen en
daarmee de kost te verdienen. Rond 1770 kwam er een
einde aan deze stroom vluchtelingen.
De meeste Hugenoten die na 1685 naar Zeeland vluchtten,
kwamen op Walcheren en in West-Zeeuws-Vlaanderen
terecht. Velen van hen gingen in de dorpen wonen, waar
ze werk vonden in de landbouw. Zoals alle vluchtelingen
namen zij hun eigen tradities en gebruiken mee.
Het verhaal gaat dat de paptaarten, die in het westen
van Zeeuws-Vlaanderen worden gegeten, daar zijn
geïntroduceerd door gevluchte Hugenoten uit
Frans-Vlaanderen. In Duinkerke en Rijsel (Lille) wordt
namelijk vrijwel hetzelfde gebak verkocht (couque au riz).
Uiteraard brachten de Hugenoten ook hun Franse taal mee.
Dikwijls wordt gezegd dat de invloed van de Hugenoten
op de dialecten groot is, omdat het Zeeuws vele Franse
leenwoorden zou hebben. Er zijn in het Zeeuws honderden
woorden die een Franse oorsprong hebben, maar die
kunnen niet allemaal op de rekening van de Hugenoten
worden gezet. Door de ligging van Zeeland in het uiterste
zuidwesten van het taalgebied zal er ook voor de komst van
de Hugenoten al veel contact geweest zijn met de zuidelijke
buren in Vlaanderen en het aangrenzende Frankrijk. Men
mag ook niet vergeten dat in de streek rond Rijsel (Lille)
en Calais heel lang het Vlaams als streektaal bestaan heeft.
Niet enkel in de Franse woorden, maar ook in sommige
'Vlaams/Zeeuwse' dialectwoorden ziet men de
gelijkenissen. Zo zijn nu nog woorden bewaard in het
Frans-Vlaams die ook in de dialecten van Zeeland bekend
zijn zoals strange, koppespinne, de naam voor de enkel
(kluwe en klauwe in enklauw, enkloeë), worst in de
betekenis 'wreef', bostebeier en rozewied. Dat de komst
van de Hugenoten het gebruik van een aantal Franse
woorden zal hebben bevorderd, leidt geen twijfel.
Franse leenwoorden zijn er genoeg: akkerderena4bras,
=erdisteleweren, bougie, ko44eren,Een woord zoals
prel 'eender, gelijk' is hetzelfde als het Franse pareil en
zal misschien onder invloed van de Hugenoten bewaard zijn
in de streektaal, maar de invloed van de Hugenoten op de
streektaal moet ook gerelativeerd worden. De Hugenoten
hebben zich goed geïntegreerd op talig gebied. Dat komt
onder andere omdat velen van hen een vergelijkbaar
dialect hadden, waardoor de aanpassing wellicht vlotter
verliep dan wat we nu van Franse vluchtelingen zouden
verwachten. Uit onderzoek van Van Driel (2011) blijkt dat
veel immigranten nog tot 1720 onderling Frans zullen
hebben gesproken, maar dat hun kinderen en kleinkinderen
al het Nederlands leerden, waardoor eind achttiende eeuw
de vernederlandsing volledig lijkt te zijn. Een goede bron
om te beslissen welke taal deze Hugenoten spraken, zijn
notarisakten. Daarvan blijken sommige wel in het Frans
te zijn opgesteld, of in het bijzijn van een tolk, maar de
meeste koopakten zijn in het Nederlands, wat veronderstelt
dat deze immigranten die taal verstonden. Ook het
onderwijs verliep na enige tijd meer in het Nederlands
dan in het Frans. Wellicht bleef het godsdienstonderricht
in het Frans wel langer bestaan, maar daarnaast werd het
Nederlands de meest gebruikte onderwijstaal. De vele
Franse woorden die we in het Zeeuws kennen, zullen dus
niet enkel via de Hugenoten in Zeeland zijn geïntroduceerd.
De Hugenoten brachten ook hun familienamen mee en die
Franse familienamen bleven wel grotendeels bewaard.
Er zijn in Zeeland heel wat familienamen die uit het Frans
afkomstig zijn en afstammelingen van Hugenoten zijn
daaraan nu nog vaak herkenbaar. Sommige van die namen
zijn echt nog Frans, andere zijn min of meer aangepast aan
het Nederlands in de loop van de tijd. Van oorsprong
Franse familienamen zijn zonder twijfel namen als Becu,
Cappon, Le Clercq, Du Bois, Dusarduijn (Dujardin),
Ghesquière (verbasterd tot Geschiere op Walcheren),
Hennequin, Henin, de Hullu, du Flo, Jumelet, Mesu,
Midavaine, Moggré, Neuféglise, Parmentier, Plateau
(of de Picardische vorm Platteeuw), Poissonier, Porrey,
Tellier, Triou en Wattez. Toch is het niet altijd zo eenvoudig
om de Hugenotennamen te herkennen. Sommigen van deze
emigranten droegen ook Nederlandse namen. De meeste
emigranten waren immers afkomstig uit wat we nu
Frans-Vlaanderen noemen. In de Frans-Vlaamse
plaatsnamen herkent men nog duidelijk de oorspronkelijke
Vlaamse herkomst. Denk aan Wissant (Wit zand),
Longenuesse, Koudekercque (Koudekerke), Rozendael,
Zeeuws Erfgoed 1 O juni 2016 02