Onderzoek met behulp van meer 'traditionele' middelen als de kraan, de schop en de metaaldetector (foto WAD). Opeenvolgende generaties De aangetroffen erven vertegenwoordigen een opeenvolging van verschillende generaties bewoning. Het vondstmateriaal wijst op de periode tussen 900 en 1400. Binnen deze erven zijn diverse paalkuilen en kuilen gedocumenteerd, die duiden op een intensieve menselijke bewoning. Eén, mogelijk twee plattegronden konden in kaart worden gebracht. Het lijdt geen twijfel dat zich binnen de diverse erfafbakeningen meer structuren bevonden. Deze konden echter niet of nauwelijks meer gereconstrueerd worden. Hiervoor zijn meerdere verklaringen: zo lijkt vanaf de dertiende/veertiende eeuw het funderen op poeren de voorkeur te krijgen boven diepe paalfunderingen. Deze structuren blijven door de tijd minder goed bewaard en zijn dus voor archeologen minder goed herkenbaar. Ook lijkt de hoger gelegen kreekzone, waarop de middeleeuwse bewoning zich bevindt, in de loop der eeuwen door landbouwactiviteiten te zijn afgetopt. Minder diepe grondsporen zijn daardoor verdwenen. Het feit dat van de daadwerkelijk aangetroffen paalsporen nog maar een restant in de bodem achterbleef, ondersteunt deze theorie. De diepere sporen als greppels en enkele kuilen zijn nog wel goed herkenbaar. Enkele van deze sporen leverden ook mooi vondstmateriaal op, zoals een fraai bewerkt benen schijfje en een groot fragment van een zogenaamd 'strijkglas', een gepolijste glazen bol die werd opgewarmd en voor het strijken van kledijwerd gebruikt. Strijd tegen het water Zone B en D bevatten sporen van onder meer hooimijten. Deze zones zijn gei'nterpreteerd als perifere gebieden om de centrale woonkern in zone A. In zone C is bij de aanleg van een diep profiel een goed beeld verkregen van de strijd van een middeleeuwse Strijd tegen het oprukkende water bleek uit een diep profiel (foto WAD). Een mooi bewerkt benen schijfje (foto WAD). boerengemeenschap tegen het oprukkende water van de zee, vóór de volledige bedijking van Walcheren. In de bodemstratigrafie zijn de resten van een kreekje zichtbaar met daarlangs een oeverwal. Op deze hoger gelegen wal zijn verschillende loopniveaus aanwezig, afgewisseld met overspoelingspakketten van zeeklei en bewust aan gebrachte ophogingsniveaus. Een klein plaggendijkje aan de rand van de kreek toont aan dat de mens ook minstens op één moment in de tijd gepoogd heeft actief de kreek te verleggen of de begaanbare zone te verbreden. Belangstelling Archeologisch onderzoek in het buitengebied kan meestal op minder publieke belangstelling rekenen dan onderzoek in de binnenstad. Toch was er ook voor deze opgraving belangstelling van de pers en twee schoolklassen van het Calvijncollege in Middelburg. De leerlingen kregen op de opgraving een eerste beeld van het werk van archeologen. Vervolgens mochten ze onder begeleiding zelf in groepjes met schepjes en troffels in de weer om enkele middeleeuwse sporen te onderzoeken op vondstmateriaal. Met succes, zo bleek uit de goed gevulde vondstzakken! Bram Silkens, Walcherse Archeologische Dienst De auteur verschafte uitleg aan leerlingen van het Middelburgse Calvijn college waarna de leerlingen zelf ook onderzoek verrichtten (foto WAD). Zeeuws Erfgoed 15 december 2014 04

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2014 | | pagina 15