Zeeland of de Waddeneilanden?
Verschil moet er zijn
Wie jaar na jaar vanuit Zeeland naar een van de
(Nederlandse) Waddeneilanden trekt om daar een
vakantie door te brengen, heeft wat uit te leggen.
Wat hebben die eilanden te bieden wat Zeeland mogelijk
mist? Een vraag die niet zonder betekenis is, nu toeristisch
Zeeland eind september met zorg heeft moeten
constateren dat Nederlanders (overigens anders dan
Belgen en Duitsers) onze provincie steeds meer mijden
als vakantiebestemming. En ook de permanente zoektocht
naar identiteit, imago, 'merk' van Zeeland rechtvaardigt
enige vergelijking.
Wie zich wat meer dan oppervlakkig in de vraag verdiept
zal al snel merken dat beide regio's aan elkaar gewaagd
zijn als het gaat om het ophemelen van de eigen
verworvenheden. De eenvoudige zonzoeker mag volgens
de ene website de meeste zonuren verwachten in
Vlissingen; de andere site overbiedt met een net iets
hoger aantal uren zon in de regio Den Helder en Texel.
De cultuurtoerist - die lijken we tegenwoordig hoger
aan te slaan dan de zon-, zee- en strandliefhebber - zal
constateren dat ook op dat terrein provincies en
gemeenten met elkaar wedijveren, bijvoorbeeld om
de hoogste museumdichtheid. Volgens sommige bronnen
kan Friesland daar aanspraak op maken. Ameland zou
zelfs de hoogste dichtheid ter wereld hebben, met vijf
musea op een bevolking van 3.500. We weten dat ook
Zeeland op dit punt hoog scoort. En dan natuurlijk het
veel bezongen Zeeuwse licht: is dat echt iets anders dan
het licht boven de Wadden? Ik dacht van niet. Dat licht
lokte, dankzij de verbeterde spoorverbinding sinds de
negentiende eeuw kunstenaars en in hun kielzog de
eerste toeristen naar Walcheren. Voor de Wadden,
met Ameland voorop, geldt iets dergelijks; daar waren
het de sindsdien verbeterde veerverbindingen die een reis
vergemakkelijkten.
De Waddeneilanden lijken een gevoel van authenticiteit
op te roepen dat er ondanks alle verandering en schaal
vergroting voelbaar is. Jan Kolen bespeurt iets dergelijks
ook in Zeeland, in de 'trage landschappen' van onze
provincie, getuige zijn bijdrage in het recente SCEZ-
nummer van het Zeeuws Tijdschrift. Maar schuilt dat
gevoel van authenticiteit eigenlijk wel in het cultuurland
schap? Dat is niet erg waarschijnlijk. Vrijwel heel Zeeland
ging door ruil- en herverkaveling op de schop, Walcheren
zelfs twee keer. Het landschappelijk spoor van de
allereerste ruilverkaveling van ons land, die van de
Ballumer Mieden op Ameland (in 1916), is al lang
weer uitgewist door een volgende herinrichting.
De Waddeneilanden weten zich sinds 2009 omarmd
door werelderfgoed (want die status bezit de Waddenzee),
maar zelf vallen ze erbuiten, althans de Nederlandse
Waddeneilanden. Wel kennen ze een aantal fraaie, deels
beschermde dorpsgezichten en een grootse natuur.
Hoe dan ook, het gevoel van authenticiteit lijkt op de
Wadden toch intenser dan in Zeeland. Natuurlijk wordt
het versterkt door de veerverbinding die een reis naar de
eilanden omslachtiger, duurder en selectiever, maar wel
boeiender en verwachtingsvoller maakt dan de autorit
over de A58. Met die bootreis ontstaat het eilandgevoel,
het gevoel dat we in Zeeland hebben overbrugd en
ondertunneld.
Beschermd dorpsgezicht Schiermonnikoog
(Langestreek om de Noord).
De Waddeneilanden kennen een grote plaatstrouw:
je gaat, vanuit Friesland of vanuit Groningen, je leven
lang bewust naar Ameland en niet naar Schiermonnikoog,
niet naar Terschelling maar wel naar Vlieland. Ook
eilandhoppen komt vrijwel niet voor. In Zeeland lijkt van
plaatstrouw niet veel meer over. Willen we de bezoekers
aan onze provincie blijvend boeien en binden, dan is er
dus inspanning nodig. We moeten hen ervan overtuigen
dat ze Zeeland pas hebben gezien als ze alle délen van
Zeeland hebben gezien. Maar dan moet Schouwen niet
als twee druppels water gaan lijken op Noord-Beveland,
en de Bevelanden niet op west- of oost-Zeeuws-
Vlaanderen. Verschil moet er zijn. Probeer, zonder
daarvoor dammen door te steken of bruggen op te halen,
de vroegere eilandenstructuur zichtbaar te houden. Ook
die van de eilanden en dus van de scheidslijnen van nóg
vroeger: Gouwe, Schenge, Zwake, Braakman. De Zeeuwse
identiteit schuilt erin dat we juist meer dan één identiteit
bezitten. Alles wat herinnert aan Zeeland als land van
overkanten: koester dat. Koester dus het rondje met een
pontje met alles wat daarbij hoort aan infrastructuur:
een tijhaventje, havenplein, aanlegsteiger.
Die identiteiten schuilen deels in fysieke kenmerken,
in materieel erfgoed, in landschap. Maar ze schuilen zeker
ook in het immateriële. En ook op dat terrein valt wel wat
te verbeteren. In willekeurig welk dorp kan de toerist zich
tijdens het ringrijseizoen oprecht vergapen aan de bijzon
dere dracht van die streek en zich verwonderen over de
specifieke taal van die streek. Maar hij moet zich wel
oprecht verbazen over de muziek die uit de luidsprekers
schalt: die is op een Brabantse of Drentse of Terschellinger
braderie niet anders. Over identiteit gesproken!
Aad de Klerk,
adviseur cultuurhistorie en landschap
Zeeuws Erfgoed 16 december 2011/03|04 CULTUURHISTORIE